Afleveringen
-
De boeken 1 & 2 Koningen beschrijven de geschiedenis van Israël aan de hand van de koningen die na David de troon bestegen. God had aan David beloofd dat vanuit zijn geslachtslijn de Messias zou komen, de Gezalfde, de Verlosser. Koningen laat zien wat er in de vierhonderd jaar na David gebeurde. Helaas voldoet niet één koning aan het ideaalbeeld van de Messias.
Aan het begin van 1 Koningen gaat het nog goed. De twaalf stammen van Israël vormen een soort van federale staat. Ze staan onder het gezag van één koning, God wordt aanbeden en Salomo mag eindelijk een tempel bouwen voor de Heer. Maar helaas bleek zelfs Salomo aan het einde van zijn leven ontrouw en na zijn dood gaat het verder bergafwaarts. Aan het eind van 2 Koningen zijn de stammen Juda en Benjamin afgescheiden van de tien noordelijke stammen, worden de afstammelingen van Abraham weggevoerd in ballingschap en is de tempel in Jeruzalem verwoest.
Hoe kon dit gebeuren? Het boek Koningen is geschreven in die tijd van ballingschap en dus is dit precies de vraag die de schrijvers van Koningen willen beantwoorden.
Het verhaal begint met David op zijn sterfbed die Salomo op het hart drukt zich aan het verbond van God te houden. Maar daarna geeft David zijn zoon instructies om namens hem wraak te nemen op een aantal vijanden. Hier spreekt weinig vergeving en vertrouwen uit.
Na Davids overlijden, spreekt God tot Salomo en vraagt Hij hem wat hij wil hebben. De jonge Salomo ziet blijkbaar nog het meest op tegen het feit dat hij recht moet spreken en vraagt om onderscheidingsvermogen. God is blij met dit verzoek en schenkt Salomo ook veel rijkdom, een lang leven en vrede met zijn vijanden.
Salomo laat de tempel bouwen. Net als de tabernakel is de tempel grotendeels van goud gemaakt en bevat die veel symbolen die verwijzen naar de Hof van Eden.
Hoewel Salomo een wijs man is, maakt hij toch de nodige fouten. Zo trouwt hij met honderden vrouwen, onder wie velen uit het buitenland. Hij doet dit om politieke allianties te smeden. Deze vrouwen nemen echter hun eigen afgoden mee en Salomo staat toe dat die vereerd mogen worden in Israël. Talloze slaven worden verplicht om te werken aan de meest prachtige gebouwen. Hij wordt rijk en bouwt een geweldig leger op.
Nu had God in Deuteronomium 17 de nodige regels gegeven voor toekomstige koningen. Zo mochten zij er niet veel vrouwen op na houden, want die zouden hem kunnen verleiden tot afgodendienst. Ook mocht hij geen zilver of goud ophopen. Nee, hij moest een kopie van Gods wet binnen handbereik hebben en er veel in lezen om zo ontzag voor God te krijgen. Hij moest vooral niet denken boven anderen te staan.
Salomo overtrad al deze geboden en dus gebeurde wat God in datzelfde hoofdstuk in Deuteronomium voorspelde: het koningschap zou geen stand houden. Tegen de tijd dat Salomo sterft, lijkt hij in veel opzichten op de farao uit Exodus, en in weinig op zijn vader David. Ondanks al zijn fouten, volgde David nog de Heer, terwijl Salomo ver was afgedwaald van de weg die God voor hem en andere koningen had uitgestippeld.
Onder Salomo’s zoon, Jerobeam, gaat het helemaal mis. De tien noordelijke stammen verzetten zich tegen een belastingverhoging en scheiden zich af van de twee zuidelijke stammen. De tien in het noorden blijven Israël heten, terwijl de twee in het zuiden het koninkrijk van Juda vormen.
Het noordelijke rijk heeft uiteindelijk 19 koningen. Ze worden allen op drie criteria beoordeeld:
1. Aanbaden ze alleen God?
2. Ruimden ze afgoden op in het land?
3. Bleven ze trouw aan het verbond?
Geen enkele koning in het noorden doorstaat de test. Ongeveer tweehonderd jaar na Jerobeam komen de machtige Assyriërs. Ze plunderen het land en de overlevenden worden meegevoerd. Sindsdien zijn de tien stammen van Israël vermist, hoewel er tegenwoordig best wel wat bevolkingsgroepen zijn die zeggen oorspronkelijk tot één van deze stammen te behoren.
Na de afscheiding bleef Jerobeam, de kleinzoon van David, heersen in Juda. Alle twintig koningen van Juda zijn dus nakomelingen van David. Van die twintig zijn er echter slechts acht trouw aan de Heer. Dat betekent dat zij God aanbaden, dat ze de afgoden van het volk verwijderden en dat ze zich hielden aan het verbond dat God had gesloten met hun voorouders. Uiteindelijk wordt ook Juda overvallen door een wereldrijk. De Babyloniërs verslaan Juda en de inwoners worden als ballingen meegenomen.
Het is overigens niet zo dat God Israël en Juda aan hun lot overliet in deze periode. We zien in het boek Koningen namelijk ook de opkomst van de profeten. Zij brengen Gods boodschap over aan de koningen en hun onderdanen. Helaas worden ze vaak genegeerd, zoals we ook zien in de boeken over de profeten verderop in het Oude Testament. Veel van de profeten die we daar tegenkomen, leefden in de tijd van 1 & 2 Koningen.
Elia en Elisa zijn de bekendste profeten die prominent naar voren komen in Koningen. Elia daagt 450 profeten van de afgod Baäl uit om hun god zover te krijgen dat die zijn eigen altaar in brand steekt. Het lukt niet. Elia gooit zelfs nog water over zijn altaar en offer en dan verteert Gods vuur dit. Ook de profeten van Baäl komen om.
Het beroemdste verhaal van Elisa is als een vijandige koning hem gevangen wil nemen en de stad waar hij verblijft omsingeld. Elisa’s knecht raakt in paniek, maar dan vraagt Elisa aan God om de ‘geestelijke ogen’ van de knecht te openen. Plotseling ziet hij een gigantisch engelenleger. Als de vijanden de stad bestormen, bidt Elisa en worden ze verblind. Elisa neemt de mannen mee naar een andere stad, waar God de verblinding wegneemt. De vijandelijke soldaten schrikken, maar Elisa spaart hun leven, geeft hen te eten en te drinken en laat hen gaan.
Zo komen in deze twee Bijbelboeken telkens Gods trouw en liefde naar voren, maar ook de consequenties van de zonden, zoals God eerder had voorspeld. Israël is zelf ontrouw geweest en wordt gesplitst. Beide koninkrijken worden uiteindelijk verslagen en de inwoners weggevoerd in ballingschap. Trekt God ondanks Zijn beloften dan toch Zijn handen af van de familie van Abraham, Isaak en Jakob?
Nee. 2 Koningen eindigt met een sprankje hoop, een verwijzing naar het herstel dat God aan Israël zou geven. Na 37 jaar ballingschap van koning Jojachin van Juda verleent de nieuwe koning van Babylon hem gratie. Hij laat Jojachin vrij uit ballingschap en hij mag voortaan aan het hof wonen.
-
Het kaarsje werd een zonsopgang
(In deze podcast verwijs ik naar een lied van Project of Love. Je kunt het hier vinden op Spotify en hier op YouTube. Wil je meedoen aan de Advent Challenge? Kijk dan op: bijbellezenmetjan.nl/advent)
Hartelijk welkom bij deze bonus-aflevering van de Bijbellezen met Jan-podcast. Op het moment dat ik dit opneem zitten we vlak voor de eerste Adventszondag van dit jaar.
Heb je al nagedacht over hoe deze maand voor jou zal zijn? Misschien ben je al leuke activiteiten aan het plannen, of misschien is deze maand juist wel moeilijk omdat je iemand moet missen. Wat je situatie ook is, ik hoop dat je je troost en je vreugde bij Jezus zoekt.
Wij mogen stilstaan bij het wonder dat God mens werd. Ik kan het niet mooier zeggen dan de apostel Paulus in Filippenzen.
Hij, die de gestalte van God had, maakte er geen aanspraak op aan God gelijk te zijn, maar deed afstand van zijn positie en nam de gestalte aan van een dienaar. Hij werd gelijk aan de mensen, en als mens verschenen heeft Hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis.
Letterlijk staat er dat Jezus gelijk werd aan een slaaf. Van koning tot slaaf. Dit is wat we vieren met Advent: Jezus was bereid om voor ons slaaf te worden. Na zijn dood en opstanding werd Hij weer koning.
Maar hoe leef je nu bewust toe naar de viering van de geboorte van Christus Jezus? Als je de komende tijd extra wil staan bij het wonder van Advent, doe dan mee aan de Advent Challenge 2024.
Als je je inschrijft, krijg je dagelijks een Bijbeltekst, een overdenking en een link naar een bijpassend lied. De bedoeling van de overdenking en van het lied is om de Bijbeltekst nog meer in je hart te laten landen.
Inmiddels hebben al veel mensen zich aangemeld en ik hoop dat jij dit ook wilt doen. Je kunt je inschrijven op https://bijbellezenmetjan.nl/advent.
Als je een voorproefje wilt van deze Advent Challenge, laat me dan hier vast een overdenking met je delen. Deze is de derde overdenking in de Advant Challenge en heet ‘Het kaarsje werd een zonsopgang’. Geniet ervan.
In de vorige overdenking hadden we het over de vreugde van de verlossing. Dit is vreugde die alleen God kan geven. Het is geen oppervlakkige blijdschap die komt als eb en vloed, maar diepe vreugde die stroomt als een constante rivier.
Het is mijn gebed dat jij en ik deze vreugde in ons binnenste voelen stromen deze adventsperiode. Weet je waar die begint? Bij naar Jezus kijken. Bij zijn stem horen. Bij zijn aanraking voelen. Daarom heeft muziek een belangrijke plaats in deze Advent Challenge. Liederen kunnen een andere snaar raken dan ik met mijn woorden en met mijn stem kan doen.
We komen in deze challenge uiteraard nog uitgebreid terug op de evangeliën. Het mooie aan deze biografieën over Jezus vind ik dat ze ons helpen om goed naar Hem te kijken. Wie is Hij? Wat heeft Hij gedaan? Zijn we veilig bij Hem? Wat wil Hij van ons?
Neem de apostel Matteüs. Hij schrijft in hoofdstuk 4 van zijn evangelie over Jezus’ verhuizing naar de plaats Kafarnaüm, een stad aan het Meer van Galilea:
‘Zo moest in vervulling gaan wat gezegd is door de profeet Jesaja: ‘Land van Zebulon en Naftali, gebied aan het meer en aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen, luister: Het volk dat in duisternis leefde, zag een schitterend licht, en zij die woonden in de schaduw van de dood werden door het licht beschenen.’ (Matteüs 4:14-16)
Hij citeert hier Jesaja 9. Waarom? Omdat volgens hem Jezus het licht is dat Jesaja voorspelde. Zullen we eens kijken wat Jesaja over dat licht zei?
Jesaja 8:21-9:6
Moedeloos en hongerig zullen de mensen door het land zwerven. Ze zullen honger lijden en in hun woede de koning en hun God vervloeken. Ze kijken omhoog of staren naar de grond, maar overal heerst verstikkende duisternis; donker en somber is het, nacht overal. En wie daardoor omsloten wordt, zal niet ontkomen.
Zoals het land van Zebulon en Naftali in het verleden smadelijk bejegend is, zo wordt weldra eer bewezen aan de kuststreek, het land aan de overkant van de Jordaan en het domein van andere volken.
Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht.
Zij die in het donker wonen, worden door een helder licht beschenen.
U hebt het volk weer groot gemaakt, diepe vreugde gaf U het, blijdschap als de vreugde bij de oogst, zij jubelen als bij het verdelen van de buit.
Het juk dat op hen drukte, de stok op hun schouder, de staf van de drijver, U hebt ze verbrijzeld, zoals Midjan destijds.
Iedere laars die dreunend stampte en elke mantel die doordrenkt is van bloed, ze worden verbrand, ze vallen ten prooi aan het vuur.
Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust op zijn schouders. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Sterke God, Eeuwige vader, Vredevorst.
Groot is de heerschappij en zonder einde de vrede voor de troon van David en voor zijn koninkrijk; ze zijn gegrondvest op recht en gerechtigheid en staan vast voor altijd en eeuwig.
De HEER van de hemelse machten brengt dit in zijn vurige liefde tot stand.
Jezus is Gods licht
De profeet Jesaja leefde in een donkere tijd. De twaalf stammen zijn uiteengevallen in twee koninkrijken. Het is de tijd waarin het zuidelijke Juda en het noordelijke Israël het regelmatig met elkaar aan de stok hadden. Het geestelijke verval was enorm. Assyrië stond op het punt om de tien stammen in het noorden te verslaan en weg te voeren. Iets meer dan een eeuw later was het de beurt aan de inwoners van Juda om in ballingschap te worden meegenomen. Toen waren de Babyloniërs de boosdoeners.
Je kunt dus wel stellen dat de nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob op een dieptepunt waren beland. Erger dan dit kon niet. En God voorzegt via zijn woordvoerder Jesaja wat er gaat gebeuren, omdat Hij weet dat ze niet tot inkeer zullen komen.
Tegelijkertijd belooft Hij ook een ommekeer in hun situatie. ‘Het volk dat ronddoolt in het duister, zal een licht zien’, zegt Hij. De duisternis slaat natuurlijk op hun moeilijke omstandigheden. De mensen zouden honger, gevangenschap en ander lijden meemaken. Later zou God hen uit deze duistere omstandigheden bevrijden door hen te laten terugkeren uit de ballingschap.
Dit waren lichamelijke omstandigheden, zou je kunnen zeggen. In de tijd van Jezus was Israël weliswaar bezet door de Romeinen, maar ze hadden het toch een stuk beter dan hun voorouders. Matteüs zegt echter dat ook zij zich in het duister bevinden. Ze hebben geestelijk honger. Ze zitten geestelijk gevangen. Ze ervaren geestelijke duisternis.
God verdrijft die duisternis ook. Hoe? Door zijn Zoon te sturen. Hij is Gods licht.
Licht van de verlossing
Het licht waar Jesaja over spreekt, is symbolisch voor de verlossing. De duisternis gaat over de periode waarin het volk van God afgescheiden leek, door hun eigen zonden en door de periode van oordeel (ballingschap). Uiteindelijk zou er een nieuw koningskind komen, een afstammeling van David.
Het probleem is dat er na de ballingschap van Gods volk nooit meer een koning zoals David kwam. Vandaar dat de Joden in de tijd van Jezus nog altijd wachtten op een nieuwe Mozes, een nieuwe Elia, een nieuwe David – iemand die het koninkrijk van Israël weer welvarend en oppermachtig zou maken.
Jesaja’s profetie ging dus maar gedeeltelijk in vervulling toen het volk uit ballingschap terugkeerde.
Zoals gezegd, van Jezus’ leerling Matteüs leren we hoe we deze tekst echt moeten interpreteren. Jezus is het licht dat de duisternis verjaagt.
Een kind is ons gegeven
Jesaja gaat zelfs nog verder dan ‘licht in de duisternis’. Hij zegt dat er een kind is geboren. Nee, niet alleen geboren, maar gegeven. Jezus is Gods geschenk aan ons.
Dit heeft verstrekkende gevolgen! Als er licht nodig is, dan wil dat zeggen dat het duister is om ons heen. Duisternis in de Bijbel staat symbool voor twee dingen: de zonde en de afwezigheid van God.
Duisternis was het eerste dat God verjoeg op de eerste scheppingsdag. Egypte doolde bij de negende plaag drie dagen in duisternis. En vlak voordat Jezus aan het kruis stierf was het drie uur donker in het land.
Daartegenin noemt Jezus zichzelf het licht van de wereld. We hebben dat licht nodig, omdat er duisternis om ons heen en in ons is. Als het hart de kamer is van je ziel, is het een donkere kamer, totdat je Jezus uitnodigt om in je hart te wonen.
Dat hemelse licht kwam naar ons toe in een menselijke gedaante. Als kind zelfs. Het werd niet willekeurig geboren op een toevallige plek. Nee, het is ons gegeven. Hij was klein en zwak, zoals een waxinelichtje. Dat licht werd steeds groter en sterker. Het kaarsje dat in de kribbe scheen, werd een zonsopgang.
De namen van het licht
Het licht kennen wij als Jezus. Maar God gaf zijn geschenk aan ons nog andere namen. Wonderbare raadsman, Sterke God, eeuwige vader en Vredevorst. Ze betekenen dat Jezus ons altijd zal bijstaan, dat Hij een machtig God is, dat Hij voor altijd onze Vader zal zijn en dat Hij de koning is die vrede brengt.
Bid voor het licht. Bid dat andere mensen het licht zullen zien. Bid dat het licht ook elke donkere plek in je hart mag verlichten.
Tot slot
Ik hoop dat deze overdenking goed is bevallen en dat je m...
-
Zijn er afleveringen die ontbreken?
-
Lezen: Genesis 3: 1-20
Ik weet niet wat er bij de vorige overdenking door jou heen ging, maar ik word er blij van. Het wekt een verlangen in me op naar de terugkeer van die paradijselijke staat, waarin alles goed was. Ooit zal het weer zo zijn. Dat is Gods belofte.
Maar nu komen we eerst bij misschien wel het meest dramatische hoofdstuk van de Bijbel. In Genesis 3 gaat het voor het eerst mis. Laten we de eerste twintig verzen van Genesis 3 samen lezen.
Van alle in het wild levende dieren die de HEER God gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Heeft God werkelijk gezegd dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ ‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ antwoordde de vrouw, ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’
‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, en dat jullie dan als God zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’
De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.
Toen de mens en zijn vrouw de HEER God in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor Hem tussen de bomen. Maar de HEER God riep de mens: ‘Waar ben je?’ Hij antwoordde: ‘Ik hoorde U in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’ ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan Ik je verboden had te eten?’ De mens antwoordde: ‘De vrouw die U mij hebt gegeven om mij terzijde te staan, gaf mij vruchten van de boom en toen heb ik ervan gegeten.’
‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg de HEER God aan de vrouw. En zij antwoordde: ‘De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.’
De HEER God zei tegen de slang: ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan, het vee zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, je hele leven lang. Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare; dat verbrijzelt jou de kop, jij bijt het in de hiel.’
Tegen de vrouw zei Hij: ‘Je zwangerschap maak Ik tot een zware last, zwoegen zul je als je baart. Je zult je man begeren, en hij zal over je heersen.’
Tegen de mens zei Hij: ‘Je hebt geluisterd naar je vrouw, gegeten van de boom die Ik je had verboden. Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. Dorens en distels zullen er groeien, toch moet je van zijn gewassen leven. Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug.’
De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden. De HEER God maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan.
Het risico van liefde
Waar kwam die slang vandaan en waarom hield God hem niet tegen? Waarom stond er überhaupt een boom met verboden vruchten in de tuin van Eden? Dat wordt uit de tekst niet direct duidelijk. Later vertelt de Bijbel wel dat er een opstand in de hemel is geweest waarbij een derde van de engelen uit de hemel werd geworpen (Openbaring 9). Een van hen was een engel die later ‘Satan’ of ‘de satan’ wordt genoemd. Satan betekent ‘tegenstrever’.
Wat God duidelijk maakt aan het begin van Genesis is dat Hij een God van liefde is. Wat is het kenmerk van liefde? Dat je uit vrije wil voor iemand kiest. Met andere woorden: je kunt die persoon ook afwijzen.
Dit is waarom God Adam en Eva wel de mogelijkheid moest geven om te zondigen. Anders had Hij robots gecreëerd die deden zoals ze waren geprogrammeerd. Door hun op te dragen niet van die ene boom te eten, kon Hij hun trouw testen. De test was overigens niet het doel. God speelt geen spelletjes. Hij is liefde, Hij heeft de mens lief en wil dat de mens ook Hem liefheeft.
God nam daarmee dus een risico. De mens – de kroon op de schepping – kon in opstand komen. Met alle gevolgen van dien. Dat is het risico van liefde.
De slang misleidt
En dan komt de slang in de hof van Eden. Hij misleidt Adam en Eva. ‘Heeft God echt gezegd dat jullie van geen enkele boom mogen eten?’
Eva antwoordt. ‘Dat klopt niet. We mogen van alle bomen eten, behalve van die ene.’
Daarop betoogt de slang dat ze juist net zo wijs zullen worden als God, als ze van die boom eten. Dan zijn ze net zoals God en dan weten ze wat goed en kwaad is. Dit is een halve waarheid. Zodra ze van de verboden vrucht eten, maken Adam en Eva inderdaad kennis met het kwaad. Tot dan toe hebben ze alleen maar goedheid gekend.
Maar ze zullen niet gelijk worden aan God. Sterker nog: door van deze boom te eten, worden ze juist van Hem gescheiden.
De mens zag dat het goed was
Dan zegt de Bijbel iets opvallends. De vrouw kijkt naar de boom. De Herziene Statenvertaling zegt:
En de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten en dat hij een lust was voor het oog, ja, een boom die begerenswaardig was om er verstandig door te worden.
Dit zijn exact dezelfde woorden als die God gebruikte bij de scheppingsdagen. Vijf keer zei God dat het goed was en de zesde keer dat het zeer goed was. Hier denkt Eva hetzelfde. Ze plaatst zichzelf dus al op het niveau van God. Ze doet wat goed is in haar ogen.
Dat doet niet alleen de vrouw trouwens. Adam staat naast haar en reageert precies hetzelfde als zij. Dit is de wortel van alle zonde: dat de mens zelf bepaalt wat goed en fout is. Hij vertrouwt niet op God, ook al weet God– Hij heeft ons zelf gemaakt! – wat het beste is voor ons.
De gevolgen van de zonde
De gevolgen van de zonde zijn enorm. Die veroorzaken een onoverbrugbare scheiding tussen God en mens. De mensen worden zich bewust van hun naaktheid. Ze zijn hun onschuld kwijt. God, in zijn barmhartigheid, kleedt hen wel weer aan – een teken dat Hij voor hen zorgt, zelfs al hebben ze Hem in de steek gelaten.
Toch moeten ze het paradijs verlaten. Want in het paradijs staat de levensboom, en Adam en Eva zijn van nu af aan sterfelijk. Ze mogen niet meer van de levensboom eten omdat ze dan eeuwig zullen leven. Eeuwig leven in een gebroken wereld is een straf. Gods straf is dus eigenlijk een genadige straf...
Hij stelt twee engelachtige bewakers aan en bovendien plaatst Hij een zwaard van vuur voor de poort van de hof van Eden.
Maar er is meer. Adam moet voortaan het land bewerken en flink zwoegen om te kunnen overleven. Hij probeerde zijn vrouw nog de schuld te geven, maar hij ontloopt zijn straf niet.
Eva probeert de schuld af te schuiven op de slang, maar eveneens zonder resultaat. Voortaan zal elke zwangerschap zwaar zijn. Bovendien zal de man over haar heersen.
Is dat een extra straf omdat zij als eerste heeft gezondigd? Ik geloof niet dat God de man het recht geeft om over de vrouw te heersen. Voor Hem blijven man en vrouw gelijkwaardig. Wat God beschrijft, zijn de gevolgen van de zonde. De wereld is vanaf dit punt in het verhaal gebroken en de man zal – tegen Gods wil in – over de vrouw gaan heersen.
Een belofte verpakt in een waarschuwing
Niet alleen de mensen worden gewezen op wat er komen gaat. De slang krijgt er flink van langs. God voorspelt dat er iemand uit het nageslacht van Eva zal komen die zijn kop zal verbrijzelen, hoewel de slang Hem wel in de hiel zal bijten.
Dit is een duidelijke vooruitwijzing naar Jezus. Hij werd geboren uit de maagd Maria zonder dat er zaad van een man aan te pas kwam. Daarom zegt God dat het Eva’s nakomeling zal zijn en niet Adams nakomeling.
Het kwaad zal Jezus flink laten lijden (de bijtwond in de hiel), maar toch zal het kwaad het onderspit delven. God verpakt deze prachtige belofte in een waarschuwing aan de slang.
De slang probeert Gods werk teniet te doen en hij sleurt de mens mee in zijn val. Toch is er hoop in dit meest tragische hoofdstuk van de Bijbel. God zelf zal alles weer goed maken.
PS In mijn boek Jezus in het Oude Testament vertel ik nog meer over verwijzingen naar Jezus in het eerste deel van Gods Woord. Kijk hier als je hier meer over wilt ontdekken.
-
1 & 2 Samuel vormen één geheel in de Bijbel. De reden dat ze zijn opgesplitst heeft alles te maken met de lengte van de boekrollen. Samuel was te lang om op één boekrol te kunnen en werd daarom verdeeld over twee boekrollen. Hetzelfde zie je later bij 1 en 2 Koningen en 1 en 2 Kronieken.
In het boek Samuel vinden we enkele van de meest bekende verhalen uit de Bijbel. David die de reus Goliath verslaat is een favoriet bij veel kinderen én volwassenen. Toch moet je dit Bijbelboek niet enkel lezen om te worden geïnspireerd door David. God gaat namelijk verder met Zijn reddingsplan voor de wereld. Hij vormt Israël om tot een natie die uiteindelijk de wereld tot zegen zal zijn en dan met name in de persoon van Jezus.
Het boek Samuel is vernoemd naar de profeet Samuel, die de de laatste zogeheten rechter was die het volk moest leiden. Hij zalft de eerste koning. Maar dit Bijbelboek begint met zijn kinderloze moeder die trouw naar de tempel gaat en God smeekt om haar zwanger te laten worden. (Haar man heeft twee vrouwen en de eerste kreeg wel kinderen.) ‘Als U mijn gebed verhoort, zal het kind altijd U toebehoren!’, bidt ze.
En God beloont haar. Ze krijgt een zoon, die ze Samuël noemt en als hij oud genoeg is brengt ze hem naar de tempel. Daar bidt ze een prachtig gedicht dat de basis vormt voor de rest van het boek. Zo zegt ze onder meer,
‘Geen is er heilig als de Heer, er is geen andere god dan U, geen rots is er als onze God. Gebruik toch geen grote woorden, blaas niet zo hoog van de toren, want de Heer is een alwetende God: door Hem worden onze daden gewogen.’ - 1 Samuel 2:2-3
God is groot én heilig. Je speelt geen spelletjes met Hem. Bij Hem kun je altijd schuilen. Wees niet arrogant, hou niets verborgen, want Hij ziet alles en weegt onze daden. Ofwel: wees niet hoogmoedig, maar nederig. Deze thema’s komen we bij de eerste twee koningen tegen, zowel bij Saul als bij David. Beiden beginnen veelbelovend, maar als Saul fouten maakt, gaat hij door op de ingeslagen weg en hij komt tot een tragisch einde. Ook Davids start is uitstekend, maar ook hij maakt later in zijn leven fouten. Die hebben grote gevolgen, maar hij keert wel terug bij God en daarom loopt het met hem toch een stuk beter af.
De gevolgen van misplaatste trots worden zichtbaar als Israël slag moet leveren met de Filistijnen. Het leger raadpleegt God niet, maar laat wel de ark van het verbond als symbool overbrengen. Prompt wordt het gevecht verloren en de Filistijnen nemen Gods heiligdom mee. Ze plaatsen de ark in de tempel van een plaatselijke god. Maar God deelt Zijn eer met niemand. Het afgodsbeeld breekt in stukken, vele inwoners sterven en anderen worden getroffen met aambeien. Hetzelfde overkomt de burgers van de tweede stad waar de ark naar toe wordt gebracht. Na zeven maanden geven de Filistijnen het op. Ze zetten de ark op een kar en laten twee runderen het terugbrengen naar Israël. De trots van zowel Israël als van de Filistijnen wordt bestraft.
Als Samuël het stokje van de profeet Eli heeft overgenomen, bereidt hij zijn zonen voor op het priesterschap. Deze twee mannen nemen het echter niet zo nauw met de geboden van God. Ze blijken zelfs corrupt te zijn. De stammen van Israël worden hier niet gelukkig van en verzoeken Samuël een koning aan te stellen. Ze willen graag net zoals de volken om hen heen zijn. Dat is precies niet de reden waarom God hen uit Egypte had bevrijd. De Israëlieten moesten anders zijn dan de mensen om hen heen. Samuël is natuurlijk bedroefd en God ook. In feite zeggen Gods kinderen namelijk tegen Hem: ‘We vertrouwen U niet. We willen iemand anders.’
God besluit de Israëlieten hun zin te geven en draagt Samuël op een koning te zalven, ook al zal die koning veel meer van hen vragen dan God ooit zal doen. Uiteindelijk komt Samuël uit bij Saul, een beer van een vent, een strijder en, zo zegt de Bijbel, een knappe man van dertig jaar. Uiteindelijk was hij twee jaar koning. Hij wint wat veldslagen, maar blijkt arrogant te zijn en houdt zich niet aan wat God tegen hem zegt. Samuël vertelt Saul dat God een andere koning gaat benoemen.
Terwijl Saul langzaam ten onder gaat, komt David langzaam op. Hij heeft niet de kwaliteiten van Saul, maar is een jonge herder die wél vertrouwt op God. Dat blijkt ook als hij het als enige opneemt tegen de Filistijnse reus Goliath. Saul had voorop moeten gaan in de strijd. Daarvoor was hij aangesteld. Hij doet het niet en laat de reus dag in, dag uit de God van Israël lasteren. David die zijn broers in het leger komt bezoeken, kan dit niet langer aanhoren en gaat de Filistijn te lijf met alleen een slinger en een paar kiezelstenen. De trotse Goliath is kansloos tegen de nederige David, die hem met één enkel steentje voorgoed uitschakelt.
David krijgt uiteindelijk twee rollen in de hofhouding van Saul. Hij moet met zijn muziek de depressieve Saul opbeuren en hij functioneert als generaal. Zijn overwinningen zijn talrijk en Saul wordt jaloers en probeert David te doden. David vlucht en terwijl hij zich verborgen houdt, krijgt hij verschillende malen de kans om Saul te doden. Hij doet het niet, want hij beseft dat Saul nog altijd de door God gezalfde koning is. Dat David inmiddels ook is gezalfd, geeft hem niet het recht om Saul om te brengen. Hij wacht op Gods timing, ondanks dat het lijkt alsof God niet bij hem is. Veel van Davids psalmen zijn in deze periode van Davids leven geschreven. Niet toevallig: vertrouwen op God is een belangrijk thema in die gezangen.
1 Samuël eindigt met de dood van Saul en zijn drie zonen tijdens een slag met de Filistijnen. Eén van hen, Jonatan, was een boezemvriend van David.
In het vervolg zien we hoe David de troon bestijgt. Eerst alleen van de stam Juda, maar uiteindelijk krijgt hij alle twaalf stammen achter zich. Hij verovert Jeruzalem en wint ook andere belangrijke veldslagen. Het is het begin van een gouden eeuw voor Israël die pas eindigt na de dood van Davids zoon Salomo.
David wil God eren met een tempel. Hij woont immers in een paleis en de Heer slechts in een tent. Maar God antwoordt via de profeet Nathan dat Hij niet om een tempel heeft gevraagd. Hij heeft niets nodig wat mensen kunnen geven. Maar… Hij doet wel een belofte aan David. Hij belooft David dat zijn koningshuis eeuwig stand zal houden.
Zou David begrepen hebben dat er een verlosser geboren zou worden uit zijn nageslacht? Dat is moeilijk met zekerheid te zeggen. In de Psalmen zijn in ieder geval veel verwijzingen naar een Messias die nog moet komen. Dat is ook wat God hier belooft. David is perplex en gaat de tent van de samenkomst binnen om God te bedanken en te aanbidden.
David gaat door met het behalen van overwinningen, maar na verloop van tijd voert hij de strijd niet meer zelf aan. Hij blijft achter in het paleis en valt voor de verleidelijke aanblik van een mooie vrouw die zichzelf openlijk aan het baden is. Was dat slim van haar? Dat doet er niet toe. David is verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Hij zorgt ervoor dat deze Batseba in zijn bed terechtkomt en zwanger wordt.
Ze blijkt getrouwd te zijn met één van Davids krijgers, een man die Uria heet. Om zijn zonde te verbergen, probeert David om Uria zover te krijgen dat hij met Batseba naar bed gaat. Maar Uri is een integere soldaat die weigert, omdat andere militairen dat voorrecht ook niet hebben. Nu zal iedereen weten dat Batseba zwanger is van een andere man. David weet dat het volk erachter zal komen dat hij schuldig is en laat Uria vechten op een plek in het front waar hij zeker zal omkomen.
Maar God is alwetend, zei Samuëls moeder Hanna aan het begin van het verhaal al. David komt niet weg met zijn overtredingen en de Heer laat de profeet Nathan aan de koning vertellen dat Hij zich aan Zijn beloften voor David zal houden. David moet wel de gevolgen van zijn zonden dragen. Er zal geen vrede in het koningshuis zijn. Het onwettige kind zal bovendien sterven.
David toont een diep berouw - een groot verschil met Saul! God vergeeft hem maar neemt de gevolgen van de zonde niet weg. De baby sterft, al krijgt David later een tweede zoon met Batseba. Weer laat God zien dat hij uit een tragische situatie iets goeds voort kan brengen. Want het is deze zoon, Salomo, onder wie Israël zijn meest glorieuze tijd beleeft.
Maar eerst wordt nog een coupe gepleegd door Davids eigen zoon Absalom. Dit gebeurt kort nadat een andere zoon, Amnon, zijn zusje Tamar misbruikt. Absalom laat Amnon vermoorden en probeert David van de troon te stoten. Opnieuw moet David vluchten, ditmaal voor zijn eigen zoon. Uiteindelijk wordt Absalom ook ter dood gebracht, tegen de wens van David in.
Davids koningschap wordt hersteld maar David sterft uiteindelijk als een gebroken man, iemand die veel verdriet in het leven heeft gekend. Toch was hij een ‘man naar Gods hart’. Niet omdat hij foutloos was, maar omdat hij niet volhardde in zijn zonden. Telkens weer kwam hij bij God terug.
Dat zien we ook in de slothoofdstukken die passages uit de levens van Saul en David beschrijven, en ook zijn hier nog enkele liederen opgenomen. Hier komen de thema’s uit het gebed / gedicht van Hanna weer terug. Wie is de ware heerser van Israël? Het mag duidelijk zijn dat dit God is. De koningen kunnen ervoor kiezen zichzelf nederig op te stellen en op God te vertrouwen, of ze kunnen op zoek gaan naar glorie voor zichzelf.
David zingt dat God hem redt, hem de overwinning schenkt en het verdient om te worden aanbeden.
‘Daarom wil ik u prijzen, Heer, te midden van de volken, een loflied zingen tot eer van uw naam. Hij schenkt zijn koning overwinningen, betoont zich trouw aan zijn gezalfde, aan David...
-
Lezen: Genesis 1:26-31 en Genesis 2:7-25
In de eerste week van onze reis door de Bijbel hebben we gekeken naar wat het evangelie eigenlijk is. Evangelie betekent goed nieuws, en het goede nieuws is dat we niet langer schuldig zijn tegenover God, omdat Jezus in onze plaats is gestraft.
Je kunt het vergelijken met een zoon of dochter die zijn of haar vader heeft doodverklaard maar tot inkeer komt, teruggaat en weer in genade wordt aangenomen. Genade betekent dat hij of zij dat niet heeft verdiend, maar toch in ere wordt hersteld.
Het verhaal van de Bijbel is het verhaal van een vader op de uitkijk naar zijn verloren kind, het verhaal van een herder op zoek naar het verdwaalde schaap, het verhaal van thuiskomen op een plek waar je geliefd bent, zoals we in de tweede week zagen.
In de Bijbel staan veel teksten die vragen oproepen. Het kan zelfs zijn dat je je gaat afvragen of God wel echt liefdevol is. Het is dan ook niet gek dat je in de Bijbel veel mensen tegenkomt die aan God twijfelen. Hun worstelingen zijn onze worstelingen.
Deze week kijken we naar de rol van de mens in het verhaal van de Bijbel. Helaas is die niet altijd positief. Toch hoef je je daar niet door te laten afschrikken. Ja, een mens alleen is zwak, maar een mens met God kan de wereld aan. De boodschap van de Bijbel is dat we God nodig hebben.
Zullen we kijken naar de schepping van de mens en Gods oorspronkelijke plan voor ons? We lezen twee gedeeltes. Het eerste komt uit Genesis 1. Hierin schept God het universum, en als laatste creëert Hij de mens.
Het opvallende is dat Genesis 2 opnieuw vertelt over hoe God alles maakt. Het lijkt wel alsof er een tweede aarde komt. Dat is niet zo. De Bijbel vertelt in Genesis 2 het scheppingsverhaal opnieuw, maar dit keer ligt de focus van het verhaal op de mens. Daarom lezen we nu eerst een stukje uit Genesis 1 en daarna het stuk uit Genesis 2 dat over de mens gaat.
Genesis 1:26-31
God zei: ‘Laten Wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op Ons lijken; zij moeten heersen over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’
God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’
Ook zei God: ‘Hierbij geef Ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef Ik alle groene planten tot voedsel.’ En zo gebeurde het. God zag alles wat Hij had gemaakt: het was zeer goed. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.
Heersen namens God
God zegt dus: ‘Laten Wij mensen maken’. Misschien vraag je je af waarom God in de wij-vorm spreekt. Dat is een nogal ouderwetse grammaticale regel. Je noemt dit koninklijk meervoud. Een koning mag bijvoorbeeld ook zeggen: ‘Wij, koning der Nederlanden’, terwijl het alleen over hemzelf gaat. Dit meervoud drukt de grootsheid van de persoon uit.
God kiest ervoor om mensen te maken naar zijn evenbeeld. Oftewel: ze moeten op Hem lijken. Ze moeten spiegels van Hem zijn. Nu heeft God geen lichaam, zoals jij en ik. Hij staat immers buiten de tijd, de ruimte en de materie. (Hij kan wel verschijnen in een lichaam.)
God is wel een levend wezen, maar geestelijk. De mens is lichamelijk, al heeft God ons ook een geest gegeven. Laten we daar nu niet te diep op ingaan. De vraag is: wat betekent het dat wij gemaakt zijn naar Gods evenbeeld?
Laten we weer even teruggaan naar het spiegelbeeld. Wij moeten God weerspiegelen. We moeten dus zijn zoals Hij is. We heersen namens Hem. In feite betekent dit dat God de mens hier benoemt als onderkoningen. God heeft alles gemaakt. Hij is de eigenaar en wij zijn de beheerders. Wij zijn Gods ambassadeurs.
Het mooie is dat God pas zegt ‘Het is zeer goed’ nadat Hij de mens heeft gemaakt. Niet prima. Niet keurig. Niet gewoon goed. Nee, heel goed.
Laten we kijken naar wat God nog meer over de mens zegt.
Genesis 2:7-25
Toen maakte de HEER God de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.
De HEER God legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste Hij de mens die Hij had gemaakt. Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad.
(…)
De HEER God bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. Hij legde hem het volgende verbod op: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’
De HEER God zei: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is, Ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.’ Toen vormde Hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en Hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten.
De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. Toen liet de HEER God de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam Hij een van zijn ribben weg, en Hij sloot het lichaam weer op die plaats. Uit de rib die Hij bij de mens had weggenomen, bouwde de HEER God een vrouw en Hij bracht haar bij de mens. Toen riep de mens uit:
‘Dit is ze! Mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees en bloed. Vrouw wordt zij genoemd, genomen uit een man.’
Daarom maakt een man zich los van zijn vader en moeder en hecht hij zich aan zijn vrouw, en zij zullen één lichaam zijn.
Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.
De vrouw is Adams helper?
Voordat we gaan kijken naar de hoofdboodschap wil ik eerst wat misverstanden opruimen. In onze 21e-eeuwse oren klinken deze teksten namelijk nogal vrouwonvriendelijk. De man is blijkbaar als eerste geschapen en dus belangrijker. Omdat hij niet zo goed alleen kan zijn, bouwt God een vrouw voor hem. Daarvoor gebruikt hij een klein stukje van de man, namelijk zijn rib. En de rol van deze vrouw? Ze moet de man helpen. Ze is zijn assistent.
Als dit is wat de Bijbel wil overbrengen, dan zou dat niet best zijn. Gelukkig is de werkelijkheid veel positiever.
Ten eerste betekent het woord ‘Adam’ gewoon ‘mens’. In het begin schiep God de mens. Niet de man. Eén mens. Deze mens wordt pas man genoemd als God Eva heeft gemaakt.
Het Hebreeuwse woord voor ‘rib’ kun je ook vertalen met ‘zij’ of ‘zijkant’, en zelfs met ‘de helft’. Eva is dus niet gemaakt van een klein stukje van Adam. Zij is de helft van hem!
Het woord voor ‘helper’ is in het Hebreeuws ezer. Dit woord komt eenentwintig keer voor in het Oude Testament. Twee keer voor Eva, drie keer voor bondgenoten van het volk Israël en zestien keer voor God. God is Israëls ezer. Oftewel: hun bondgenoot, hun helper.
Eva is dus geen personal assistant van Adam. Zij is een levenspartner zonder wie hij niet kan. De opdracht om namens God te heersen geldt niet alleen voor Adam, maar ook voor Eva. Ze moeten het samen doen.
God kust ons tot leven
En weet je wat me zo raakt in de tekst die we hebben gelezen? Hoe intiem God te werk gaat bij het maken van de mens. Hij boetseerde de mens uit aarde en blies levensadem door de neus van de mens. Het is alsof God de mens tot leven kust.
Zo veel houdt God van ons. Hij kuste ons tot leven, Hij gaf ons elkaar als partners en bondgenoten, en Hij gaf ons de hele schepping. Onze opdracht is om namens God te heersen over de schepping en om alles en iedereen voor te gaan in de aanbidding van God.
Wij zijn gemaakt als de kroon op Gods schepping. Besef je dat ook? Wat doet dit met je?
-
Het bijbelboek Ruth begint met Noömi, een vrouw uit Bethlehem, die zich vanwege een hongersnood gedwongen voelt om met haar man en twee zonen een tijdje in de vlakte van Moab te gaan wonen, ergens in het huidige Jordanië. Moab is een belangrijke naam in dit verhaal. Hij was één van de zonen van Abrahams neef Lot die uit incest waren geboren. De Moabieten weigerden bovendien Israël over hun grondgebied te laten trekken om bij het beloofde land uit te komen. En het waren Moabitische vrouwen die Israëlitische mannen verleidden te zondigen met als gevolg dat 24.000 Israëlieten uiteindelijk stierven. Ze dienden bovendien valse goden.
Desondanks trouwen Noömi’s zonen met Moabitische vrouwen. Het duurt echter niet lang voor Noömi’s man sterft en ook haar zonen komen om. De Bijbel legt niet waaraan deze drie zijn overleden. Noömi besluit om terug te keren naar haar familie in Bethlehem en stuurt haar twee schoondochters weg. Eén van hen, Ruth, is echter vastberaden om bij Noömi te blijven. (Dit is een teken dat zij de God van Israël volgde en niet de goden van haar stam.)
De twee weduwen hebben echter twee dingen nodig om te kunnen overleven: voedsel en familie. Zonder voedsel zullen ze sterven en zonder familie zijn ze erg kwetsbaar. Ruth blijft Noömi trouw en werkt hard om hen in leven te houden. Ze besluit tijdens het oogstseizoen achter de arbeiders aan te lopen die de oogst binnenhalen en de aren die op de grond vallen op te pikken. Dit is best risicovol. Als alleenstaande vrouw kan ze ten prooi vallen aan mannen die kwaad in de zin hebben.
Ze komt ‘toevallig’ op het land van Boaz terecht, een familielid van Noömi’s overleden man. Boaz is overigens de zoon van Rahab, de prostituee die de Israëlitische spionnen uit Jericho liet ontsnappen. Boaz heeft dus Kanaänitisch bloed en Ruth is een Moabiet. Dit zijn belangrijke details voor straks. Maar eerst zien we hier dat Boaz een echte heer is. Hij ziet Ruth, informeert naar haar en als hij hoort hoe trouw ze is geweest aan Noömi, stapt hij op haar af. Ze moet bij de vrouwelijke arbeiders blijven en de mannen mogen haar niet lastig vallen. Ook zorgt hij ervoor dat ze met extra veel eten naar huis gaat.
Noömi is uiterst gelukkig met deze ontwikkeling en ziet direct kansen. Het land is namelijk van Elimelech geweest en Noömi heeft het verpand. Ze heeft het recht dit te verkopen en Boaz kan dan zijn rechten als ‘losser’ laten gelden. Om te weten wat dat betekent, moeten we teruggaan naar de wetten die God via Mozes heeft doorgegeven.
Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en een deel van zijn grond moet verpanden, kan zijn losser, zijn naaste verwant, zich aanmelden om het pand voor hem in te lossen. – Leviticus 25:25
Ofwel, Boaz als naast familielid heeft het recht om het land te kopen, voor Noömi te zorgen én met Ruth te trouwen en nakomelingen bij haar verwekken zodat de familienaam in stand blijft. Dit zou al hun problemen direct oplossen. Het probleem is dat Boaz ofwel een gentleman is die zich niets wil toe-eigenen, ofwel de volgende stap uit verlegenheid niet durft te zetten. Na verloop van tijd raakt Noömi’s geduld op en vertelt ze Ruth om op niet zo’n subtiele wijze te laten weten dat ze beschikbaar is voor een huwelijk. Ze stuurt Ruth ‘s nachts naar het veld en ze gaat aan de voeten van Boaz liggen. Hij schrikt wakker en ondanks dat Noömi haar had gezegd hem het woord te laten voeren, vertelt ze gehaast dat hij hun losser moet worden.
Boaz wil wel, maar realiseert zich dat een ander familielid eigenlijk de eerste rechten heeft om als losser op te treden. Nu verzint hij zelf een plan. De volgende dag roept hij het familielid en tien getuigen bij zich. Hij vertelt hem dat Noömi haar land wil verkopen en dat hij het kan krijgen. De man hapt toe. ‘Prima’, zegt Boaz. ‘Oh maar wacht even, er is wel één dingetje. Je krijgt Ruth, de weduwe uit Moab er ook bij.’
Kijk, Noömi alleen zou geen probleem zijn. Die zou geen kinderen meer krijgen en de man hoefde alleen in haar levensonderhoud te voorzien. Maar Ruth was een ander verhaal. Hij was verplicht om met haar kinderen te krijgen die later weer rechten op de erfenis zouden hebben. Bovendien kwam Ruth uit Moab…
‘Moab?’ moet de man hebben gedacht. ‘Dat is toch dat volk dat altijd tegen ons is? En waardoor 24.000 Israëlieten stierven?’ Hij bedankt voor de kans en Boaz grijpt de zijne. Hij koopt het land én mag met Ruth trouwen en kinderen met haar krijgen. Boaz is de losser voor Noömi en Ruth, en een beeld van de Verlosser die later zou komen. Boaz lost de problemen van het begin van het verhaal op. Noömi en Ruth hebben geen voedsel, geen familie en geen nageslacht.
Hoewel God voortdurend op de achtergrond aanwezig is bij dit verhaal en de hoofdpersonen het over Hem hebben, noemt de schrijver van dit boek Hem slechts twee keer. In Ruth 1:6 als de Heer voorziet in voedsel en in 4:13 als de Heer haar zwanger laat worden. Dit laat zien dat God ons geeft wat we nodig hebben.
Maar het wordt nog mooier. Er gebeurt namelijk iets wat de mensen die alleen het Oude Testament hadden niet konden overzien. De baby die Boaz en Ruth krijgen heet Obed (‘dienaar’). Hij wordt later vader van Isaï, die de vader is van koning David. Ruth is dus de overgrootmoeder van koning David! Het boek Ruth stopt hier, maar het eerste boek van het Nieuwe Testament, Matteüs, gaat verder waar Ruth stopt. Hier gaat het uiteindelijk van David via allerlei generaties naar Jozef, die de aardse vader werd van Jezus (en ook zijn vrouw Maria stamt af van David). Obed, David, Jozef en Jezus. Ze worden allemaal in Bethlehem geboren.
En hun voorouders Boaz en Ruth hebben geen zuiver Israëlisch bloed. Ruth was een Moabiet en Boaz’ moeder Rahab was een Kanaänitische prostituee. God gebruikt onwaarschijnlijke, onvolmaakte mensen om Zijn reddingsplan tot een goed einde te brengen.
-
Lezen: Psalm 23
We hebben gekeken naar God de schepper, naar Gods namen, naar Gods glorie en naar het raadsel van God. Ik hoop dat deze overdenkingen je nieuwe inzichten hebben gegeven.
Maar God is zo groot – alle Bijbelstudies ter wereld kunnen geen recht doen aan wie God is. Hij is niet in hokjes te stoppen.
Toch wil God dat we Hem beter leren kennen en daarom hebben we uitgebreid stilgestaan bij Gods eigenschappen en zijn karakter, al weten we dat we niet volledig kunnen zijn.
Tegelijkertijd besef ik dat juist door deze korte studies God misschien wat afstandelijk overkomt. Het doel is niet dat we kennis over God krijgen, maar kennis van God. Het verschil is dat je in het eerste geval iets weet over iemand, terwijl je bij het tweede de ander echt leert kennen.
Dat is Gods doel. In de Bijbel laat God zien wie Hij is, zodat we een persoonlijke relatie met Hem kunnen krijgen. Daarom kwam Hij ook in eigen persoon naar onze wereld. In de persoon van Jezus dus. We komen later nog uitgebreid terug op de persoon Jezus en hopelijk leren we door Hem heen God ook beter kennen.
Toch wil ik de themaweek over Gods karakter niet alleen met kennis over God, maar met kennis van God afsluiten. Je kunt de Bijbel eigenlijk zien als een lange brief van God aan ons waarin Hij zichzelf voorstelt. En een van de vele manieren waarop Hij dit doet, is door zichzelf te vergelijken met een herder.
Koning David, die rond het jaar 1000 voor nul over Israël regeerde, was herder voordat hij koning werd. En hij schreef een gedicht over God als herder.
Psalm 23
De HEER is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water,
Hij geeft mij nieuwe kracht
en leidt mij langs veilige paden
tot eer van zijn naam.
Al gaat mijn weg
door een donker dal,
ik vrees geen gevaar,
want U bent bij mij,
uw stok en uw staf,
zij geven mij moed.
U nodigt mij aan tafel
voor het oog van de vijand,
U zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
Geluk en genade volgen mij
alle dagen van mijn leven,
ik verblijf in het huis van de HEER
tot in lengte van dagen.
Is God wel zo goed?
Zoals gezegd wordt God hier omschreven als een goede herder. De mens wordt in dit gedicht vergeleken met een schaap die door de herder naar een groen weiland vol vers gras wordt geleid. Het schaap mag bovendien uitrusten bij een kalme waterbron.
Voor een schaap is dit de hemel op aarde. Daar heeft ze alles wat ze nodig heeft. Gras, water en bescherming. Beter kan niet, toch?
Maar er zijn momenten dat ik deze psalm lees en denk: ‘Het is zo’n chaos in mijn leven. Waar is dat weiland nou? Ik ervaar die rust helemaal niet.’
Weet je, dat hoeft ook niet. Iedereen maakt moeilijke momenten mee. Iedereen ervaart chaos, pijn en verdriet. Soms intens, soms minder intens. Het hoort bij het leven. En toch zegt de Bijbel: ‘God is een goede herder’.
Het betekent dat God een goede herder is, zelfs als het niet zo lekker gaat in je leven. Deze psalm is geen beschrijving van ons leven, maar een uitroep: God is mijn Herder. Hij zal mij leiden naar grazige weiden en naar kalm water. Niets in deze wereld kan daar verandering in brengen. Hij zorgt voor mij. Hij is goed, zelfs als het tegenzit.
Niet voor niets zegt deze psalm dat God kracht geeft. Heb je het weleens zo zwaar gehad dat je je afvroeg hoe je erdoorheen bent gekomen? Dat was Gods kracht. Hij hield jou vast. Hij leidde je naar veilige paden.
Waarom? Omdat Hij jouw herder is.
Een vallei in de schaduw van de dood
Het wordt zelfs nog spannender. Een vers verderop zegt de Bijbel dat God bij ons is als we door een donker dal gaan. Letterlijk staat er: ‘Al gaan we door de vallei in de schaduw van de dood, wij vrezen geen gevaar’.
Waarom niet? Schapen hoeven niet bang te zijn. Ze zijn veilig als de herder bij ze is. Weet je namelijk wat een herder doet? Hij gebruikt zijn staf om de schapen te beschermen. Hij houdt hen bij de kudde. En als het donker is, dan tikt hij op de grond met die staf, zodat de schapen die hem horen hem kunnen blijven volgen. Zo leidt hij hen terug naar het licht.
Aan tafel voor het oog van de vijand
In het slot van deze psalm verandert het perspectief. Plotseling zijn we geen schaap meer, maar een mens in het huis van een persoon met macht, geld en status. En het bijzondere? We krijgen ons eten niet buiten in de stal. We zitten zelfs niet aan tafel bij de bedienden. We zitten bij de eigenaar van het huis aan tafel.
En onze vijanden? Mensen die het slecht met ons voor hebben? Zij mogen toekijken hoe wij eten en hoe wij eer krijgen. Onze hoofd wordt namelijk gezalfd met olie. En dat doe je bij mensen die je belangrijk vindt. Zo geef je hun eer. En onze beker vloeit over. Er is zo veel te drinken dat onze beker tot de rand wordt gevuld en dat het er zelfs overheen gaat.
Geluk en genade achtervolgen je
Maar het wordt nog mooier. Geluk en genade zullen je achtervolgen. Zoals een roofdier op jacht is naar een prooi, zo komen geluk en genade achter jou aan. Natuurlijk niet om je op te eten, maar juist om je te zegenen.
God wil ons alles geven. Nogmaals: dat betekent niet dat je nooit door een donker dal zult gaan. Het betekent wel dat God veel moois voor ons in het verschiet heeft. Tijdens dit leven vang je daar misschien af en toe al een glimp van op.
Net zoals iedereen weleens door moeilijke tijden heen gaat, gaat iedereen ook weleens door tijden dat het voor de wind gaat. De één meer dan de ander. Dat is waar. Maar onze uitroep blijft: geluk en genade zullen ons achtervolgen. Waarom? Omdat God een goede herder is.
Hoe gaat het met je? Ervaar je Gods geluk en genade? Zo ja, geniet ervan. Zo nee, geef dan de moed niet op. God is jouw herder, onder alle omstandigheden. Hij geeft je kracht en Hij leidt je. Op een dag zul je bij Hem aan tafel zitten.
-
Rechters is de naam van het boek dat volgt op Jozua. Bij veel mensen staat het nog bekend als Richteren, zoals oudere vertalingen dit Bijbelboek noemen. Het is om eerlijk te zijn een tragisch boek waarin veel bloed wordt vergoten. Sommige passages zijn zelfs moeilijk te lezen en het is goed om je te realiseren dat God niet overal achter staat.
De rode draad die we tot nu toe hebben gezien, is dat God Zijn volk het beloofde land Kanaän schenkt en dat de Kanaänieten die niet tot inkeer komen maar hun eigen goden blijven volgen uit de weg geruimd moeten worden. Het enige wat Israël hoeft te doen, is zich te houden aan het verbond. Ze moeten zuiver leven en anders zijn dan de omringende volken, want ze zijn Gods ambassadeurs op deze wereld. Net als alle generaties voor hen, hebben de Israëlieten telkens de keus: vertrouwen ze op God of op zichzelf?
Rechters laat er geen misverstand over staan dat de mensen voortdurend hun eigen wil volgen. Ze sluiten verdragen met de Kanaänieten, buigen voor afgoden en wijken steeds verder af van het pad dat God voor hen heeft uitgestippeld. Dit leidt tot verschrikkelijke misstanden en we zien een principe in werking treden dat voor ons christenen maar moeilijk te begrijpen is. God geeft de mensen wat ze willen. De rampspoed die Israël treft in de vorm van verloren veldslagen is een direct gevolg van de zonden. Het is alsof de Heer zegt, ‘Jullie willen andere goden volgen? Oké, laat die goden jullie dan de overwinning schenken’.
In tijden van nood zoekt Israël God wel en hij stuurt ‘rechters’ (verlossers in de vorm van militaire leiders) om het volk naar de overwinning te leiden. Vervolgens gaat het een tijdje goed, maar daarna, meestal als de rechter overlijdt, beginnen we van voor af aan. Alleen zijn de zonden nog weer erger dan voorheen. Israël komt in de problemen, roept het uit tot God en weer verschijnt een onwaarschijnlijke held ten tonele.
De eerste rechters
De eerste rechters zijn Otniël, Ehud, Samgar en Debora. De verhalen over deze rechters zijn vrij kort en bloedig. Ze verslaan de vijanden - of helpen het volk de vijanden te verslaan - en verlossen zo het volk van Israël van het onheil.
Daarna volgen drie langere verhalen, waarin ook de tekortkomingen van de rechters wordt benadrukt. Dit kan verwarrend zijn. De Bijbel is heel duidelijk dat ze worden ‘gedreven door de Geest van de Heer’. In andere vertalingen wordt gezegd dat de Geest van de Heer op hen was. Maar dat wil niet zeggen dat God het altijd eens was met wat deze mensen deden. Ze zijn niet per se voorbeelden die we moeten volgen. Maar het volk was moreel gezien in de put beland en er waren alleen onvolmaakte mensen om mee te werken. Dus gebruikte God hen.
Neem Gideon bijvoorbeeld. Hij is een bekend figuur uit de Bijbel, omdat hij een anti-held is die eerst niet op God durfde te vertrouwen. Als hij dat vervolgens toch doet, verslaat hij met een klein leger van slechts 300 man een groot vijandelijk leger. God schenkt hem die overwinning uiteraard. Daarna gaat het direct bergafwaarts. Gideon, die zich misschien altijd wat gekleineerd voelde, doodt een boel Israëlieten die niet met hem ten strijde wilden trekken. Bovendien laat hij een afgod van goud maken en de cyclus begint opnieuw.
Jefta
Een klein sprongetje en dan komen we aan bij het verhaal van Jefta, een machtige strijder. Hij is echter verwekt bij een prostituee en niet bij de vrouw van zijn vader. Daarom zetten zijn broers hem de familie uit. Jefta verzameld een groep ‘avonturiers’ om zich heen en trekt rond in het land. Het zullen geen lieve jongens zijn geweest, want als Israël het weer eens aan de stok heeft met zijn vijanden, doen ze een beroep op hen.
Jefta belooft God dat als hem de overwinning wordt geschonken, hij het eerste wat naar buiten komt als brandoffer aan God opdraagt. Deze eed was nergens voor nodig en niet van invloed op de veldslag die volgde. Jefta won en de eerste die naar buiten kwam om Jefta te begroeten, was zijn enige kind, zijn ongetrouwde dochter. Het kán zijn dat Jefta zijn dochter inderdaad ter dood bracht. Als dat zo is, dan zal God daar niet blij mee zijn geweest. Het kan ook zijn dat de Bijbel bedoelt dat ze ‘aan God werd toegewijd’. Met andere woorden, dat ze nooit zou trouwen maar dienst zou doen in de tempel. Niet trouwen en geen nageslacht hebben, is voor een vrouw in die tijd een enorm offer.
Na weer drie rechters komen we uit bij Simson. Zijn leven begint veelbelovend, maar al snel blijkt hij losbandig, gewelddadig en arrogant te zijn. Hij respecteert God niet. Toch schenkt God hem overwinningen op de vijanden van Israël. Uiteindelijk laat hij zich verleiden en ten val brengen door een Filistijnse vrouw. Hij kan nog eenmaal wraak nemen en zijn leven eindigt met een massamoord.
Burgeroorlog
Dan is het nog niet gedaan met de bloedige verhalen. Eerst krijgen we te horen over Micha, die een eigen afgod en tempel maakt en een Levitische priester inhuurt om die god te dienen. Vervolgens besluit de stam Dan het aan hen toegewezen grondgebied te verlaten en een nieuwe plek te veroveren. Ze huren de eerder genoemde Levitische priester in om hun stam te dienen. Vervolgens leidt de moord op een vrouw tot een burgeroorlog waarbij bijna de hele stam Benjamin wordt uitgeroeid.
Zo zien we eerst de val van Micha en zijn familie, dan de val van een stam en dan de val van de hele natie. De conclusie van het boek Rechters is dan ook:
In die tijd was er geen koning in Israël: iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was. - Rechters 21:25
De tragische verhalen in Rechters betekenen niet dat God al dat bloedvergieten goed vindt. Integendeel. Dit is wat er gebeurt als je je afkeert van de Heer. In Exodus zagen we dat God de Israëlieten liefheeft en Hij bevrijdt hen uit Egypte. Maar voortdurend keren de Israëlieten zich van Hem af. Nu moet Israël van zichzelf worden verlost. En wie moet dat doen? Een Koning.
De Hebreeuwse Bijbel gaat na Rechters direct verder met de boeken van Samuel en beschrijven hoe Israël aan zijn eerste koningen komt, onder wie de beroemde koning David. In de christelijke indeling volgt na het bloedvergieten in Rechters echter het romantische verhaal Ruth. De manier van vertellen is misschien niet wat wij moderne lezers ervan verwachten, maar dit Bijbelboek heeft alle elementen van een Hollywood-film. Het speelt zich af ten tijde van de Rechters, waarin het volk dus voortdurend zich van God afkeerde. Hier zoomen we echter in op één familie en dan zien we dat er wel degelijk ook godsgetrouwe Israëlieten waren.
-
Lezen Exodus 33:12 - 34:9
In onze ontdekkingsreis naar het karakter van God blijven we nog even in het Bijbelboek Exodus. Na de passage die we gisteren hebben gelezen, ging Mozes opnieuw in gesprek met God. De Heer zegt dat Israël maar alleen verder moet trekken. Zonder God dus. ‘Anders’, zegt God, ‘zou ik jullie weleens kunnen vernietigen’.
Dit is weer zo’n passage die voor ons moeilijk te begrijpen is. Wat God eigenlijk benadrukt, is dat Gods heiligheid ver af staat van de zondigheid van de mens. Eigenlijk neemt Hij Israël dus in bescherming. Maar het doel van zijn opmerking is niet om Israël werkelijk in de steek te laten. God wil juist dat het volk bewust voor Hem kiest. Hij wil dat ze tot inkeer komen en op Hem vertrouwen.
Laten we lezen hoe het verhaal verder gaat. Dat brengt ons namelijk bij het probleem dat God wil oplossen.
Exodus 33:12-23
Mozes zei tegen de HEER: ‘U draagt mij wel op het volk verder te laten trekken, maar U hebt mij niet laten weten wie U met mij mee zult sturen, terwijl U toch gezegd hebt: “Jou heb Ik uitgekozen, jou ben Ik goedgezind.” Als dat werkelijk zo is, laat mij dan weten wat uw plannen zijn. Dan leer ik U kennen en weet ik zeker dat U mij goedgezind bent. Vergeet toch niet dat deze mensen uw volk zijn.’
De HEER antwoordde: ‘Moet Ik dan zelf meegaan om je gerust te stellen?’ Mozes zei: ‘Als U niet zelf meegaat, laat ons dan niet verder trekken. Hoe zou moeten blijken dat U mij goedgezind bent, mij en ook uw volk, tenzij U met ons meegaat? Alleen dan nemen wij immers een bijzondere plaats in onder de volken die de aarde bewonen.’
De HEER zei tegen Mozes: ‘Ik verzeker je dat Ik zal doen wat je vraagt, want Ik ben je goedgezind en Ik heb je uitgekozen.’
‘Laat mij toch uw majesteit zien,’ zei Mozes. Hij antwoordde: ‘Ik zal in mijn volle luister voor je langs gaan en in jouw bijzijn de naam HEER uitroepen: Ik schenk genade aan wie Ik genade wil schenken, en Ik ben barmhartig voor wie Ik barmhartig wil zijn. Maar,’ zei Hij, ‘mijn gezicht zul je niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.’
Toen sprak de HEER: ‘Er is een plaats op de rots waar je dicht bij Mij kunt komen staan. Als dan mijn majesteit voor je langs gaat, zal Ik je in een kloof laten schuilen en mijn hand beschermend voor je houden tot Ik voorbij ben. Als Ik mijn hand weghaal, zul je Mij van achteren zien; mijn gezicht mag niemand zien.’
Exodus 34:1-9
De HEER zei tegen Mozes: ‘Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige. Dan zal Ik op die platen de woorden schrijven die ook op de eerste stonden, die jij stukgegooid hebt. Morgenvroeg moet je gereed zijn, want dan moet je de Sinai op gaan. Kom daar, op de top van de berg, bij Mij. Laat niemand met je mee naar boven gaan, op de hele berg mag niemand te zien zijn, en ook de schapen, geiten en runderen mogen niet in de nabijheid van de berg grazen.’
Mozes hakte twee stenen platen uit, net als de vorige, en ’s morgens ging hij in alle vroegte de Sinai op, zoals de HEER hem had opgedragen. De twee stenen platen droeg hij bij zich. De HEER daalde neer in een wolk, Hij kwam bij Mozes staan en riep de naam HEER uit. De HEER ging voor hem langs en riep uit: ‘De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die trouw blijft tot in het duizendste geslacht, die schuld, misdaad en zonde vergeeft maar niet alles ongestraft laat, en die voor de zonde van de ouders de kinderen en kleinkinderen ter verantwoording roept, tot in het derde en vierde geslacht.’
Onmiddellijk viel Mozes op zijn knieën en boog zich neer. ‘Als U mij goedgezind bent, Heer,’ zei hij, ‘trekt U dan met ons mee, ook al is dit volk onhandelbaar. Schenk ons vergeving voor onze schuld en zonde en maak ons tot uw eigen bezit.’
Mozes mag God niet zien
Een van de eerste dingen die opvalt, is dat Mozes Gods gezicht niet mag zien. Want dan zou hij sterven. Waarom? Dat heeft alles met Gods heiligheid te maken. Op hetzelfde moment dat Adam en Eva in het paradijs zondigden (lees: hun eigen gang wilden gaan) ontstond er een scheiding tussen God en mens. God is heilig. Hij kan niet zijn waar zonde is, omdat mensen Hem niet als hun doel willen aanvaarden. Hij is zo heilig dat Hij geen zonde kan verdragen De mens was dus vanaf dat moment zondig.
Als je zondig bent, kun je niet meer in Gods nabijheid komen, want dan sterf je.
Maar… Gods verlangt er juist naar om tot in eeuwigheid bij de mens te zijn. Hij vindt die scheiding verschrikkelijk.
Dit is dus een groot dilemma voor God. Dat dilemma wordt nog duidelijker als je goed luistert naar wat God tegen Mozes zegt:
De HEER ging voor hem langs en riep uit: ‘De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die trouw blijft tot in het duizendste geslacht, die schuld, misdaad en zonde vergeeft maar niet alles ongestraft laat, en die voor de zonde van de ouders de kinderen en kleinkinderen ter verantwoording roept, tot in het derde en vierde geslacht.’ (Exodus 3:6-7)
Het grote raadsel
Dit is het grote raadsel van het Oude Testament. God is liefdevol, genadig, trouw en waarachtig. Hij bewijst aan duizenden generaties zijn liefde. Hij vergeeft schulden, misdaden en zonden.
Maar… Hij kan de zonde niet ongestraft laten, want dan zou Hij niet meer heilig zijn. Letterlijk zegt God zelfs: ‘Ik houd de schuldige niet voor onschuldig.’ Bovendien worden de kinderen de dupe van slecht gedrag van hun ouders, want de kans is groot dat ze meegaan in hun overtredingen. Ze groeien immers op in een omgeving waarin zonde overheerst en God feitelijk wordt gehaat. Dat kan generatieslang doorgaan, waarschuwt God. (Het is dus niet zo dat als je ouders hebben gezondigd, jij daarvoor wordt gestraft!)
God is heilig en rechtvaardig, maar ook liefdevol. God vergeeft, maar geen zonde blijft ongestraft. Hoe kan Hij die tegenstrijdigheden ooit combineren? Om dit te begrijpen moeten we weer naar Gods eigenschappen kijken. Naar wie Hij is dus.
God is heilig. Heilig wil letterlijk zeggen: apart gezet. Dat God heilig is betekent: God is God. Hij is moreel zuiver en boven alles en iedereen verheven. Een mens kan alleen bij God horen als hij of zij heilig is, als hij of zij apart gezet is voor God.
Omdat God heilig is kán Hij geen zonde tolereren. Hij kan zijn heiligheid niet even uitzetten, zelfs als Hij dat zou willen. Als God bevuild wordt met zonde, is Hij niet heilig meer en is Hij geen God meer. Zie zijn heiligheid als een vlekkeloos witte mantel en onze zonden als inktvlekken. Als wij Hem zouden aanraken, dan is Hij niet smetteloos meer.
God is rechtvaardig. Dit betekent dat God goed is. Goed is dat je geen onrecht kunt verdragen. Een rechtvaardige rechter geeft het juiste oordeel en legt de juiste straf op.
Soms vragen mensen: waarom vergeeft God niet gewoon iedereen? Maar stel dat ik iets van jou zou stelen en God zou mij gewoon vergeven. Is dat eerlijk ten opzichte van jou? Nee, dat zou hartstikke oneerlijk zijn.
En als wij God iets aandoen en Hij zou ons gewoon vergeven, is dat dan wel eerlijk? Nee, dat is ook niet rechtvaardig. Want rechtvaardig betekent dat het juiste oordeel wordt geveld. En dat mogen we ook van Hem verwachten. Want Hij is wel de koning van het universum…
God is liefde. Gelukkig voor ons is God niet alleen heilig en rechtvaardig, maar ook liefde. Hij is liefde en kan die liefde niet even uitzetten. Hij houdt van ons en wil ons het beste geven van wat Hij kan geven. Hij maakte het heelal en onze wereld voor ons, zodat wij daarvan en van Hem kunnen genieten.
God wil dus onze zonden vergeven, maar tegelijkertijd kan Hij geen zonde onbestraft laten. Hoe los je dat op?
Het kruis is het antwoord
Het antwoord van het raadsel van God is het kruis van Jezus. Jezus was namelijk zonder zonde. Hij was eigenlijk de enige mens die niet hoefde te sterven. Daardoor was Hij als enige in de positie om de straf van anderen te dragen.
Vergelijk het met een rechter die zielsveel van de verdachte houdt. De verdachte is schuldig en wordt veroordeeld. Dat is rechtvaardig en goed.
Maar vervolgens gaat de rechter naar de gevangenis in plaats van de crimineel. De dief krijgt zijn leven terug. Dat is genade.
Dit is wat Jezus voor ons deed aan het kruis. Hij stierf, zodat wij gered worden van de eeuwige dood. Hij lost het probleem van de Bijbel op. Hij zorgt ervoor dat mensen vrijuit gaan, terwijl toch alle zonden worden bestraft!
Besef jij hoe groot Gods heiligheid is? En besef je hoe groot zijn genade is? Veel mensen worstelen hiermee. Ze denken dat ze Gods genade moeten verdienen door heilig te leven, maar dat is het antwoord niet. Jezus stierf in jouw plaats aan het kruis, voor jouw zonden. Dat is het antwoord.
-
Jozua betekent letterlijk ‘God redt’. Het is de Hebreeuwse versie van de naam die in het Grieks met ‘Jezus’ wordt vertaald. Het is prachtig om deze symboliek te zien. Jozua - ‘God redt’ - loodst zijn volk het beloofde land in, net zoals Jezus ons het koninkrijk van God inleidt.
Jozua is voor het volk Israël een uiterst belangrijk boek. Hierin wordt namelijk de belofte vervuld die God ongeveer zeshonderd jaar eerder aan Abraham deed. Zijn nakomelingen zouden het land bezitten dat God Abraham zou wijzen. Dit Bijbelboek bestaat uit vier delen:
1. Oversteek
Eindelijk is het zo ver. Veertig jaar na de bevrijding uit Egypte steekt Israël de grensrivier de Jordaan over. De ark van het verbond gaat voor hen uit en zodra de priesters die de ark dragen het water betreden, stroomt het water weg. God herhaalt dus het wonder van veertig jaar eerder, toen hij de Rietzee opende om Israël te helpen ontsnappen aan het Egyptische leger. Alle ‘weerbare mannen’ steken over, klaar voor de strijd. Maar het is Gods strijd, zo maakt de Heer duidelijk aan Jozua. Nog voor de eerste slag ontmoet Jozua, terwijl hij in zijn eentje wandelt, een hemelse Krijger. Het is een engelachtig wezen, iemand die gelijk is aan God, want Jozua moet - net als Mozes ruim veertig jaar eerder - zijn sandalen uittrekken. Jozua vraagt: ‘Bent u voor ons of voor hen?’ Het antwoord luidt: ‘Geen van beiden’. Ofwel: deze strijd gaat niet om Israël en de Kanaänitische volken, maar om God. De vraag is of Jozua God wil volgen bij deze oorlog. Het antwoord is ‘ja’. Jozua doet telkens wat God hem opdraagt.
2. Verovering
Nu volgen de slagvelden. Jericho valt - letterlijk - nadat Israël zeven dag lang rondjes heeft gelopen om de zwaar versterkte stad. God werpt hen de vijand in de schoot, omdat Israël doet wat God opdraagt. Bij de volgende verovering gaat het echter mis, omdat één man spullen heeft gestolen die aan God waren gewijd. Israël lijdt een verlies en moet eerst de zonde uit zijn midden verwijderen voor het verder kan gaan met de verovering. Daarna veroveren ze de stad Ai wel, en vele andere steden volgen.
Voor ons christenen is al dit bloedvergieten moeilijk te begrijpen. Maar zoals ik eerder schreef: deze Kanaänitische volken deden gruwelijke dingen. Ze leefden losbandig, aanbaden andere goden, offerden kinderen en kwamen niet tot inkeer. Maar toch… was het nodig om iedereen uit te moorden?
De Bijbeltekst lijkt te suggereren dat dit inderdaad gebeurde, maar als je iets verder kijkt, dan blijken zinnen als ‘ze lieten niemand in leven’ figuurlijk bedoeld te zijn. Ja, er kwamen veel mensen om, absoluut. Toch is hier geen sprake van brute genocide. Zo vertelt God dat ze de vijandelijke volken moeten vernietigen, maar vervolgens geeft Hij de regel dat Israëlieten niet met de Kanaänieten mogen trouwen. En waar in het ene hoofdstuk staat dat alle mensen zijn gedood in een bepaalde stad, blijken in het volgende hoofdstuk toch nog Kanaänieten te leven in die plaats.
Bovendien gaf God de mensen nog een kans om tot inkeer te komen. Zeven dagen lang hadden de inwoners van Jericho zich bij Israël kunnen aansluiten. Ze hadden immers gehoord van ‘hun’ God. Niemand deed het, behalve de prostituee Rachab en haar familie. De Chiwwieten kozen ervoor zich bij Gods volk aan te sluiten. Ze gebruikten daarvoor een list (dat was wellicht niet nodig geweest), en het leidde tot een vredesverdrag. Andere volken hadden hier ook voor kunnen kiezen. Maar ze deden het niet. Ze bleven trouw aan hun eigen goden en moesten daarvoor de prijs betalen.
De verovering van het beloofde land is de enige keer dat God Israël oproept om ten strijde te trekken. Kanaän wordt aan hen gegeven en de volken moeten worden verdreven. Voor de rest moet Gods volk de vrede bewaren. Dus de bedoeling van deze oorlogsverhalen is niet om duidelijk te maken dat we gewelddadig mogen zijn uit naam van de Heer. Gods opdracht voor Israël was heel specifiek voor die tijd en dat land bedoeld. Zij moesten recht brengen in het land Kanaän.
3. Verdeling
Tegen het einde van Jozua’s leven is nog niet het hele land veroverd. Toch wordt het land vast verdeeld. Dit zijn niet de meest interessante hoofdstukken uit de Bijbel, maar het is wel belangrijk dat ze er zijn. Dit is namelijk het tastbare bewijs dat God Zijn belofte aan Abraham, Isaak en Jakob is nagekomen.
4. Dienen
Aan het einde van zijn leven doet Jozua wat Mozes ook al deed: hij houdt afscheidstoespraken. De woorden zijn anders, maar de strekking is hetzelfde. Hij roept het volk op om Gods wil te doen, Hem te volgen en te gehoorzamen. Hij herinnert Israël aan Gods trouw en barmhartigheid, hoe Hij hen naar het beloofde land heeft gebracht, en de Kanaänieten heeft verslagen. Jozua roept op om God te blijven dienen en niet achter andere goden aan te gaan. ‘Hou je aan de afspraken van het verbond en het zal je goed gaan’, is wat hij probeert over te brengen. ‘Zijn jullie ontrouw, dan wachten rampspoed en ballingschap.’
Hij legt ieder individu de keuze voor die we steeds opnieuw tegenkomen in de Bijbel: kies wie je wilt dienen.
‘Nu dan,’ vervolgde Jozua, ‘eerbiedig de Heer, dien hem met onvoorwaardelijke trouw en doe de goden weg die uw voorouders ten oosten van de Eufraat en in Egypte hebben gediend. Dien alleen de Heer. Wanneer u daar niet toe bereid bent, kies dan nu wie u wel wilt dienen: de goden van uw voorouders ten oosten van de Eufraat of de goden van de Amorieten, van wie u nu het land bewoont. In ieder geval zullen ik en mijn familie de Heer dienen.’ - Jozua 24:14-15
De mensen die Jozua horen, kiezen voor God. De vraag is natuurlijk of Israël inderdaad trouw blijft aan de Heer, of dat hun opstandige natuur het toch weer overneemt. Wederom een schitterende cliffhanger aan het eind van een Bijbelboek.
-
Lezen: Exodus 3:1-14
‘Het Nederlandse team boekte een glorieuze overwinning’, zou een sportverslaggever kunnen zeggen. Hij bedoelt daarmee dat de zege op schitterende en overtuigende wijze werd behaald.
Wist je dat de term ‘glorie’ ook vaak in de Bijbel voorkomt? In de Bijbel gaat het veel over de ‘glorie van God’. Er worden ook wel andere termen gebruikt. Bijvoorbeeld: ‘Gods grootheid’, ‘Gods majesteit’, ‘Gods heerlijkheid’ of ‘Gods luister’.
De term ‘glorie van God’ is niet iets waar in kerken veel over wordt gepreekt. Ik denk omdat het ons een ongemakkelijk gevoel geeft. Als je een beetje cynisch bent, dan kun je zeggen dat God wel erg vol is van zichzelf. Alles draait om Hem. En als je Hem niet voldoende eer geeft, dan krijg je daar nog straf voor ook... Zo wordt de Bijbel vaak uitgelegd door mensen die het idee van Gods glorie niet begrijpen.
Wij zijn opgevoed met de gedachte dat iedereen gelijk is. Maar God benadrukt steeds weer dat Hij boven ons staat. Eh… is dat niet een beetje egoïstisch? Oneerlijk zelfs?
Nu moet ik toegeven: Gods glorie is best ingewikkeld. Wat wordt hiermee bedoeld? En waarom is dit zo belangrijk voor God?
Laten we, net als in de vorige les, teruggaan naar het Bijbelboek Exodus. In dit boek wordt beschreven hoe God zijn volk Israël uit Egypte bevrijdt. Hij doet dit door allerlei plagen op Egypte te laten neerkomen.
Waarom doet Hij dat? Omdat Egypte God had beroofd van zijn glorie, van zijn eer. Ze hadden afgodsbeelden neergezet en vereerden die in plaats van de Heer. Had Egypte zijn hoofd gebogen, dan waren de tien rampen niet nodig geweest.
Maar wat doet Israël, kort nadat ze tegen God hebben gezegd dat zij Hem wel willen volgen? Terwijl Mozes op de berg met God in gesprek is maken ze een afgodsbeeld. Laten we lezen.
Exodus 3:1-4
Toen het volk merkte dat Mozes lang wegbleef en maar niet van de berg af kwam, verdrongen ze zich om Aäron en eisten van hem: ‘Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet.’
Aäron antwoordde: ‘Neem dan uw vrouwen, zonen en dochters hun gouden oorringen af en breng die bij mij.’ Hierop deden alle Israëlieten zonder aarzelen hun gouden oorringen af en gaven die aan Aäron. Alles wat ze hem brachten smolt hij om en hij goot er een beeld van in de vorm van een stierkalf. Het volk riep uit: ‘Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’ Toen Aäron zag wat er gebeurde, bouwde hij een altaar voor het beeld en kondigde hij aan dat er de volgende dag een feest voor de HEER zou zijn. De volgende morgen vroeg brachten ze brandoffers en vredeoffers. Ze gingen zitten om te eten en te drinken, en stonden daarna op om uitbundig feest te vieren.
De HEER zei tegen Mozes: ‘Ga terug naar beneden, want jouw volk, dat je uit Egypte hebt geleid, misdraagt zich. Nu al zijn ze afgeweken van de weg die Ik hun gewezen heb. Ze hebben een stierenbeeld gemaakt, hebben daarvoor neergeknield, er offers aan gebracht en gezegd: “Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!”’
De HEER zei verder tegen Mozes: ‘Ik weet hoe onhandelbaar dit volk is. Houd Mij niet tegen: mijn brandende toorn zal hen verteren. Maar uit jou zal Ik een groot volk laten voortkomen.’
Mozes probeerde de HEER, zijn God, milder te stemmen: ‘Wilt U dan uw toorn laten ontbranden tegen uw eigen volk, HEER, dat U met sterke hand en grote macht uit Egypte hebt bevrijd? Wilt U dat de Egyptenaren zeggen: “Hij heeft hen bevrijd om hen in het ongeluk te storten, om hen in het bergland te doden en van de aarde weg te vagen”?
Wees niet langer toornig en zie ervan af onheil over uw volk te brengen! Denk toch aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël, aan wie U onder ede deze belofte hebt gedaan: “Ik zal jullie zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn, en het hele gebied waarvan Ik gesproken heb zal Ik hun voor altijd in bezit geven.”’
Toen zag de HEER ervan af zijn volk te treffen met het onheil waarmee Hij gedreigd had.
God is boos
We zien hier dus dat God boos wordt. Het lijkt erop dat Hij dus menselijke emoties heeft. Maar er is een verschil. Wij kunnen boos worden in een opwelling, en daarbij de controle verliezen. Het is lastig voor te stellen, maar dat heeft God niet. De Bijbel probeert vooral aan te duiden dat God terecht boos werd. Het volk had net de almacht van God meegemaakt, en binnen een paar weken laten ze God alweer vallen als een baksteen. Ze vereren liever een dood voorwerp dat door mensenhanden is gemaakt, dan de levende, almachtige Schepper van hemel en aarde!
En wat doet Mozes? Die springt in de bres voor het volk. Maar… dat doet hij niet in de eerste plaats om de mensen te helpen. Kijk maar eens naar wat hij bidt:
‘Wilt U dan uw toorn laten ontbranden tegen uw eigen volk, HEER, dat U met sterke hand en grote macht uit Egypte hebt bevrijd? Wilt U dat de Egyptenaren zeggen: “Hij heeft hen bevrijd om hen in het ongeluk te storten, om hen in het bergland te doden en van de aarde weg te vagen”?
Wees niet langer toornig en zie ervan af onheil over uw volk te brengen! Denk toch aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël, aan wie U onder ede deze belofte hebt gedaan: “Ik zal jullie zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn, en het hele gebied waarvan Ik gesproken heb zal Ik hun voor altijd in bezit geven.”’
Mozes zegt niet: ‘Deze mensen bedoelden het niet verkeerd’ of: ‘Het viel toch wel mee wat ze hebben gedaan?’ Hij doet een beroep op Gods glorie. ‘Wat zullen de andere volken van U denken als U dit volk niet langer beschermt?’ Hij stelt Gods reputatie dus centraal.
Mozes weet waarom God Israël heeft bevrijd. Dat wordt even verderop in de Bijbel trouwens nog duidelijker: wat God aan Mozes heeft verteld is dat Israël een koninkrijk van priesters moest worden. Als Israël God trouw zou dienen, dan zou God hen trouw zegenen, en dan zouden andere volken zouden zo jaloers worden dat zij zich ook bij God zouden aansluiten.
Op die manier kon God de hele aarde zegenen. Maar Israël was opstandig. ‘Uw beloftes staan nog steeds’, zegt Mozes. ‘Maak Uw eigen naam groot door trouw te blijven aan Uw beloftes.’ God ging mee met Mozes’ pleidooi en Hij spaarde het volk.
Gods glorie is de som van Gods eigenschappen
Het Oude Testament, dat oorspronkelijk in het Hebreeuws is geschreven, gebruikt meestal het woord kabod om Gods glorie aan te duiden. Kabod betekent letterlijk ‘zwaar in gewicht’. Als je iemand de eer geeft die hem toekomt, erken je zijn ‘belangrijkheid’, ofwel het gewicht van zijn unieke eigenschappen.
Dit brengt ons al een stuk dichter bij een definitie van wat we bedoelen met Gods glorie. Misschien dat de meest simpele manier om Gods heerlijkheid te omschrijven is: ‘de som van al zijn unieke eigenschappen’. Dat kunnen we bijvoorbeeld zo weergeven:
Gods liefde
Gods alwetenheid
Gods almacht
Gods heiligheid
Gods schoonheid
Gods volmaaktheid
Gods rechtvaardigheid
Gods vergevingsgezindheid
(enzovoort)
________________+
= Gods glorie
God zegt dat Hij vaak dingen doet omwille van zijn naam, ofwel: omwille van zijn glorie. Hier zien we dus dat alles wat God is, samenkomt onder noemer ‘Glods glorie’ of ‘Gods heerlijkheid’. Met andere woorden: als we het hebben over de ‘glorie van God’ bedoelen we zijn hele wezen: alles wat Hij is en volledig wie Hij is.
Als we God verheerlijken, erkennen we dat Hij de allerhoogste is, dat er niemand is als Hij, niemand zo machtig, niemand zo liefdevol, niemand zo barmhartig, niemand zo genadig, niemand zo mooi, niemand zo eerbiedwaardig en niemand zo heilig. We zeggen dat Hij God is, en niemand anders.
Is God egoïstisch?
Dat brengt ons bij de vraag waarom God zo geobsedeerd lijkt door zijn glorie. Is Hij ijdel en egoïstisch? Voor veel mensen is dit een reden om zich van God af te keren.
Televisiepresentatrice Oprah Winfrey bijvoorbeeld liep weg bij God toen ze ongeveer 27 jaar was. Ze was ervan overtuigd dat God liefde was, maar toen een voorganger vertelde over de jaloerse kant van God, kon ze daar niet mee omgaan.
De bekende acteur Brad Pitt verliet de kerk omdat Hij Gods gedachtegang niet kon volgen. ‘Ik begrijp het idee niet van een God die zegt: “Je moet me erkennen. Je moet zeggen dat ik de beste ben en dan geef ik je eeuwig geluk. Als je dat niet doet, dan krijg je het niet!” Het lijkt om ego te gaan. Ik zie niet in hoe God vanuit zijn eigen ego kan werken. Het slaat nergens op.’
Ook de christelijke schrijver C.S. Lewis begreep in zijn jonge jaren niet waarom God zo door zichzelf geobsedeerd leek en hoe dat strookte met het beeld van een liefdevolle God. ‘God leek wel een ijdele vrouw die complimenten wilde ontvangen.’
Anders dan de twee genoemde tv-persoonlijkheden kwam Lewis er uiteindelijk achter dat God uit liefde zo bezig is met zijn eigen glorie. Niet uit egoïsme, maar uit liefde.
Van wie hou jij heel erg veel? Zou je die persoon dan niet het allerbeste willen geven? Wat is het beste? Een huis? Een auto? Juwelen? Elke avond patat of juist elke avond luxe uit eten? God gunt ons ook het allerbeste. En wat is het allerbeste? Dat is God zelf!
Al zijn liefde, al zijn zorg, al zijn bescherming, al zijn vergeving, alles wat Hij is en wie Hij is wil Hij aan jou geven. Hij wil dat zijn kinderen gelukkig zi...
-
Deuteronomium, het vijfde boek van de Bijbel, bestaat voor het grootste deel uit de afscheidsspeech van Mozes. Hij houdt deze toespraak dus veertig jaar na de uittocht uit Egypte. Zijn toehoorders moeten weten waar ze vandaan komen en waar ze naartoe gaan, wat hun missie in het leven is. Dus herhaalt Mozes hoe God Zijn volk uit Egypte bevrijdde. Hij komt ook uitgebreid terug op de overeenkomst die God met Israël sloot, dat ze zegen mogen verwachten als ze zich aan de bepalingen uit dit contract houden, maar straffen als ze dat niet doen.
Het wordt duidelijk dat God wil dat Zijn volk anders is dan de huidige bewoners van het land Kanaän. De volken die hier nog wonen, leven losbandig, aanbidden andere goden en brengen zelfs met regelmaat kinderoffers. God weet dat als deze volken niet worden uitgeroeid, ze Zijn volk zullen verleiden om aan hun schandelijke praktijken mee te doen. Dat is de reden dat er zoveel bloed moet vloeien. God heeft hen tijd gegeven tot inkeer te komen, maar ze deden dat niet.
Hoe rijmen we dit bloedvergieten met het beeld van een liefdevolle God? We komen daar op terug bij de volgende Bijbelboeken. Hier in Deuteronomium legt God via Mozes aan Israël uit hoe Zijn natie zich moet gedragen. De sleutelverzen vinden we in hoofdstuk 6. Deze tekst wordt ook wel de Joodse geloofsbelijdenis genoemd en is zeker de moeite waard om uit je hoofd te leren:
‘Luister, Israël, de Heer, onze God, de Heer is de enige! Heb daarom de Heer lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten.’ - Deuteronomium 6:4-5
Dit vers vat eigenlijk de boodschap van het hele boek samen. Sterker nog, dit vers is de belangrijkste wet voor alle mensen die God volgen, zegt Jezus later. Het woord ‘luister’ betekent veel meer dan alleen maar horen wat de ander zegt. Het houdt ook in: ‘Gehoorzaam, doe wat ik zeg’. Daarnaast benadrukt Mozes dat de Heer de enige God is, en Hij deelt Zijn glorie niet met nepgoden, wat de volken om Israël heen dus wel doen. De oproep is om van God te houden. Het woord dat hier wordt gebruikt voor ‘liefhebben’ betekent veel meer dan een emotie die weer voorbij kan gaan. Vandaag kun je verliefd zijn, morgen kan dat over zijn. Maar hier wordt gesproken over 100 procent toewijding. Hou van God met je hele wezen, met alles wat je bent.
Een koninkrijk van priesters
Als je goed hebt opgelet, dan weet je nog dat Mozes eerder had gezegd dat Israël een koninkrijk van priesters zou vormen. Zij moesten de zegen van God verspreiden over de wereld. Hier vertelt Mozes hoe het volk dat moet doen, door alleen God te aanbidden, met hun hele hart, ziel en wil.
Israël moet een tempel bouwen en daar God aanbidden. Een andere manier om God te eren, is door voor de armen te zorgen. Zo moeten de Israëlieten een tiende van hun inkomen afdragen aan de tempel en elke drie jaar nogmaals een tiende voor de armen. Daarnaast worden richtlijnen gegeven voor de karaktereigenschappen van de priesters en andere leiders. Anders dan bij de omringende volken, bepaalde Gods wet dus hoe er moest worden geleefd. Dat is een radicaal verschil met de andere naties waar de koning een soort god was en dus besloot wat wel en niet mocht. Bij Israël heeft God het voor het zeggen en Hij gaat profeten sturen om de leiders en het volk richting te geven.
Er worden nog meer wetten uitgelegd. Realiseer je dat geen van deze wetten echt nieuw waren. Deuteronomium betekent ‘tweede wet’ of ‘herhaalde wet’. Mozes herhaalt wat God eerder duidelijk heeft gemaakt. De zegen voor Israël zal groot zijn, maar toch eindigt het boek wat in mineur. Mozes voorspelt namelijk dat na zijn dood het volk God opnieuw ongehoorzaam zal zijn en dat rampspoed Israël zal treffen.
En zo zie je een terugkerend thema. Adam en Eva hadden al de keuze gehoorzaam of ongehoorzaam te zijn. Kaïn en Abel, Noach, Abraham, Isaak, Jakob en zijn zonen; elke generatie en elk individu moet zijn eigen beslissing nemen. Vertrouw je erop dat God het beste met je voorheeft of denk je dat je het beter weet?
Een nieuw hart
Mozes weet dat het volk God zal verlaten en weggevoerd zal worden. En dan spreekt hij de troostvolle woorden dat als Israël ‘zijn hart besnijdt’ het volk God weer lief kan hebben. Dus als de Israëlieten zich weer tot God keren, kunnen ze Hem opnieuw liefhebben en zal Hij hen bevrijden. Deze belofte dat God het opstandige hart van de mens zal veranderen, wordt later door andere profeten aangehaald. Dit is de hoop: dat God een nieuw hart schenkt.
Mozes beëindigt zijn toespraak met een lied waarin hij waarschuwt en zegent. Dan benoemt God Jozua tot de nieuwe leider, loopt Mozes de berg op en sterft.
Hier eindigen de eerste vijf Bijbelboeken, die volgens de overlevering door Mozes zijn geschreven. Israël staat op het punt het beloofde land te veroveren, maar er zijn nog zoveel vragen onbeantwoord:
- Wanneer komt de nakomeling van Eva om de slang te vermorzelen en wie is Hij?
- Hoe gaat God de wereld redden en alle natiën zegenen via het nageslacht van Abraham?
- Hoe kan een heilige, rechtvaardige God toch genadig zijn aan opstandige mensen?
- Hoe krijg je een nieuw hart?
Deze vragen worden in de rest van de Bijbel beantwoord.
-
De Bijbel zegt in Romeinen 1 dat God zich in de schepping openbaart. Daarom begonnen we in de vorige overdenking met God als schepper. Maar er zijn meer manieren waarop God onthult wie Hij is. Als je God wilt leren kennen, is het heel nuttig om eens te kijken naar zijn namen.
In het Engels kennen we de uitdrukking: What’s in a name? (Ofwel: ‘Wat zegt een naam?’) Maar hoe iemand heet is in de bijbel wel degelijk belangrijk. Je naam geeft aan wie je bent. In je naam ligt je wezen besloten. Toen Jezus werd geboren moesten Maria en Jozef Hem de naam Jezus geven. Dit betekent ‘God redt’. Jezus’ taak was immers om te laten zien dat God redt.
Een vorige keer hadden we het al over Petrus. Zijn echte naam was Simon, maar Jezus noemde hem Petrus. Petrus betekent ‘rots’. En wist je dat er in de hemel een wit steentje voor jou klaarligt met daarop je echte naam?
Jezus zegt in Openbaring 2:17: ‘Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal Ik van het verborgen manna geven, en ook een wit steentje waarop een nieuwe naam staat, die niemand kent behalve degene die het ontvangt.’
God wil dat we Hem leren kennen. Daarom geeft Hij ons vele namen en titels die op Hem van toepassing zijn. Laten we er een aantal bekijken.
1. Elohim – Hij is God
De eerste naam van God die we in de Bijbel tegenkomen is Elohim. Waar bij ons in Genesis 1 staat: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde’, staat in het Hebreeuws: ‘In het begin schiep Elohim de hemel en de aarde’.
Elohim is de meest algemene naam voor God. Deze naam komt meer dan 2.700 keer in de Bijbel voor. Elohim benadrukt Gods macht als de schepper van alle dingen. Het laat ook zien dat God ‘toereikend’ is. Meer dan Hem hebben we niet nodig.
Psalm 68 zegt bijvoorbeeld:
Geprezen zij de Heer, dag aan dag,
deze Elohim draagt ons en redt ons. (Sela)
Onze Elohim is een reddende Elohim,
bij Elohim, de HEER, is bevrijding uit de dood. (Psalm 68:20-21)
In dezelfde Psalm wordt gezegd dat God een vader is voor de vaderlozen en een beschermer van weduwes. Ook wordt God voorgesteld als iemand die afrekent met vijanden. In totaal wordt God 27 keer Elohim genoemd.
2. Adonai – Heer
Als je bij dat stukje uit Psalm 68 goed hebt opgelet, dan zie je dat God ook een keer ‘Heer’ wordt genoemd. In de Bijbel kom je dit woord veel vaker tegen. In het Hebreeuws staat er dan Adonai. Dat betekent ‘Heer’ of ‘Meester’. Het woord geeft dus een gezagsverhouding aan. God is de baas en verdient eer en respect.
3. El-Shaddai – God is almachtig/ontzagwekkend
De naam spreekt voor zich, maar het is interessant om te zien in welke situaties God zich El-Shaddai noemt. Neem Abraham (zijn naam betekent ‘vader van een menigte; voordat God een verbond met hem sloot heette hij Abram) en zijn vrouw Sara (dat betekent ‘vorstin’; zij heette eerst Sarai). Zij waren hoogbejaard, maar God beloofde hun toch een zoon. 24 jaar na die belofte was Sara nog steeds niet zwanger en Abraham ging twijfelen of het ooit nog zou gebeuren. En dan zegt de Bijbel:
Toen Abram negenennegentig jaar was, verscheen de HEER aan hem en zei: ‘Ik ben God, de Ontzagwekkende. Richt je steeds naar mijn wil en leid een onberispelijk leven. Ik wil met jou een verbond aangaan en Ik zal je veel, heel veel nakomelingen geven.’ (Genesis 17:1-2)
Deze woorden kwamen uit. Abraham kreeg een zoon en twee kleinzonen. Uit één van die kleinzonen werden twaalf achterkleinzonen geboren. Zij werden de vaders van de twaalf stammen van Israël. God is almachtig en ontzagwekkend. El-Shaddai. Hij doet wat Hij belooft.
4. Jahweh – Ik ben die er zijn zal
Onderaan deze overdenking vind je nog een lijstje met namen en titels die voor God worden gebruikt in de Bijbel, en voor nu wil ik er nog één uitlichten. Om die naam beter te begrijpen moeten we naar een bijzondere ontmoeting gaan in het Bijbelboek Exodus.
Aan het begin van dit verhaal is het volk Israël tot slaaf gemaakt in Egypte. Mozes is geadopteerd door een Egyptische prinses, maar moet vluchten omdat hij een Egyptenaar heeft doodgeslagen. Hij woont veertig jaar bij een woestijnvolk. Op een dag is hij de schapen aan het hoeden als hij een doornstruik in brand ziet staan. Maar hoewel het vuur echt is, vergaan de takken van de struik niet.
Hij komt dichterbij en hoort plotseling de stem van God. God geeft hem de opdracht om terug te gaan naar Egypte. Hij moet de farao vertellen dat Israël daar weg moet om God te dienen in een ander land.
Mozes ziet de opdracht niet echt zitten en gaat in met God discussie. Laten we een stukje lezen.
Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’
Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”’
Ook zei Hij tegen Mozes: ‘Zeg tegen hen: “De HEER heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. En Hij heeft gezegd: ‘Zo wil Ik voor altijd heten, met die naam wil Ik worden aangeroepen door alle komende generaties.’” (Exodus 3:3-15)
Uiteindelijk doet Mozes wat God hem opdraagt. Als je God wilt leren kennen, dan is het goed om stil te staan bij de naam Jahweh. Dat is zoals Hij wil heten. Letterlijk betekent Jahweh: ‘Ik ben’ of ‘Ik ben die Ik ben’ of zelfs: ‘Ik ben die er zijn zal’.
De naam Jahweh wordt in onze Bijbel vaak vertaald met ‘Heer’. Dat is eigenlijk best verwarrend, want Adonai wordt ook vertaald met Heer. Waar in het Hebreeuws Jahweh wordt gebruikt, schrijft de Nederlandse Bijbel ‘HEER’ met hoofdletters. Staat er Adonai, dan krijgt alleen de ‘h’ een hoofdletter: ‘Heer’.
Jahweh geeft dus ook aan dat God de Meester van alles is. Hij is de baas: vroeger, nu en tot in eeuwigheid. Jahweh regeert. In een latere overdenking komen we terug op deze naam.
Samenvatting
We hebben vier namen besproken:
Elohim: Hij is God
Adonai: Hij is Heer
El-Shaddai: Hij is almachtig
Jahweh: Ik ben die er zijn zal
Maar er zijn meer namen in de Bijbel. Onder andere:
Jahweh Rohi: de Heer is de Herder
Jahweh Jireh: De Heer voorziet
Jahweh Rophe – De Heer heelt/geneest/herstelt
Jahweh Nissi – De Heer is mijn banier
Jahweh Mekadesh – De Heer maakt je heilig
Jahweh Shalom – De Heer is vrede
Jahweh Tsidkenu – De Heer is onze gerechtigheid
We hebben het nu over een aantal namen van God gehad, maar God heeft ook titels. De meest opvallende is wel ‘Vader’. In het Oude Testament wordt God slechts vijftien keer aangeduid als ‘Vader’, in de vier evangeliën in het Nieuwe Testament maar liefst 165 keer. In vrijwel alle gevallen in het Nieuwe Testament gaat het om Jezus die zijn trouwe leerlingen onderwijst. Daarmee zegt Hij dat gelovigen het voorrecht hebben om God ‘Vader’ te noemen.
Vind je dat niet geweldig?!
-
Numeri betekent vrij vertaald ‘aantallen’. Dit boek gaat verder waar we met Mozes en het volk gebleven waren, aan de voet van de berg Sinai, maar begint met een volkstelling. De leiders schrijven het aantal weerbare mannen van boven de twintig jaar op en komen uit in totaal op 603.550. Dat zou betekenen dat er zich op dat moment in totaal maar liefst meer dan twee miljoen Israëlieten in de woestijn bevonden. Er zijn echter ook andere manieren om deze getallen uit te leggen. Laten we echter niet in discussies verzanden die afleiden van de kern. In Numeri zijn weer enkele belangrijke momenten te vinden in het verhaal van God en mens en het is nuttiger ons daarop te concentreren.
God draagt Israël namelijk op om verder te trekken naar het beloofde land. Zijn wolk stijgt op bij dag en gaat voor het volk uit. ‘s Nachts is juist een vuurkolom te zien. Als ze hun kamp opslaan, dan bevindt de tabernakel zich in het centrum, met de Levieten - de stam die de priesters levert - daar omheen. Om hen heen hebben de elf andere stammen hun plek, met de stam Juda aan het hoofd. Daarna werkt Numeri nog een aantal voorschriften uit Leviticus verder uit. Het kamp moest namelijk zuiver zijn, want de Heilige God van Israël bevond zich in hun midden.
In hoofdstuk 10 begint de grote tocht naar wat vandaag de dag ‘Israël’ is. Helaas waren er ondanks de wonderen van God en de goedheid die Hij had laten zien nog altijd veel mensen die terugverlangden naar de dagen van slavernij in Egypte. Want, zo zeiden ze, daar hadden ze tenminste nog eten en drinken. Tot nu toe hebben we steeds gezien dat God het beste voor heeft met de mens, en het enige wat Hij daarvoor terug verlangt, is vertrouwen. Hij wil Zijn glorie graag met de mens delen en alle mannen, vrouwen en kinderen zegenen. Maar het volk klaagt.
God ontsteekt in woede en het ‘vuur van de Heer’ slaat om zich heen aan de rand van het kamp. De bang geworden Israëlieten vragen Mozes in te grijpen. Mozes bidt en God laat het vuur weer doven. De mensen blijven hardleers want het duurt niet lang voor ze opnieuw klagen dat ze geen vlees en vis hebben. God geeft Israël zoveel vlees dat het hun strot uitkomt. Les geleerd? Niet bepaald. Nu keren Mozes’ broer Aäron en zus Miriam zich tegen Mozes en ze krijgen een fikse vermaning van God.
Verkenning van het beloofde land
Inmiddels komt het volk aan bij het beloofde land, Kanaän genaamd. God draagt Mozes op enkele mannen dit land in te sturen om het te verkennen. Wat de twaalf zien, is een prachtig, vruchtbaar land, maar ook een land dat bewoond werd door verschillende sterke, goed bewapende volken die woonden in steden met brede en hoge muren. De meeste andere mannen laten zich daardoor ontmoedigen. Ze zeggen tegen Mozes en de leiders dat hun volk niet tegen die overmacht op kan. Maar Kaleb ziet dat anders. Hij zegt als enige:
‘We kunnen zonder problemen optrekken en het land in bezit nemen. We kunnen dat volk makkelijk aan.’ - Numeri 13:30
Toch wordt niet naar hem geluisterd, maar wel naar de verkenners die de vreemde volken ‘reuzen’ noemen en zichzelf ‘sprinkhanen’. Israël barst collectief in tranen uit. Mozes, Aäron, Kaleb en Jozua (een andere verkenner) proberen hun volksgenoten nog moed in te praten maar tevergeefs. Israël wil een nieuwe leider, één die hen terugbrengt naar Egypte. De maat is vol voor God, die zoveel ongeloof niet kan dulden. Zou Hij die het machtige Egypte grotendeels vernietigde met tien plagen niet ook de eveneens slechte volken uit Kanaän kunnen verdrijven? Opnieuw neemt Hij zich voor om Israël uit te roeien en een frisse start te maken met alleen Mozes. Mozes pleit wederom voor het volk met een beroep op Gods barmhartigheid en reputatie.
De gebeden van Mozes zijn interessant om eens te bestuderen. God verandert echt van gedachten als Mozes oprecht bidt. Maar Mozes probeert God nooit te overtuigen op basis van argumenten. God heeft nooit ongelijk. Mozes kan alleen een beroep doen op Gods karakter, glorie en eerder gemaakte beloften. God vergeeft, maar het volk ontkomt niet aan de gevolgen van de ongehoorzaamheid. Ze krijgen wat ze willen: ze zullen het beloofde land nooit binnen gaan, maar veertig jaar in de woestijn zwerven. Alleen hun kinderen zullen de rivier oversteken en mogen wonen in dit land. Na die veertig jaar leefden alleen Kaleb (en Jozua) nog en zij veroverden het land Kanaän.
Mozes had ook het beloofde land kunnen binnengaan, als hij niet ook een grote fout maakte. Het volk - inmiddels terug in de woestijn - klaagde op een zeker moment over het gebrek aan water (ze hadden God ook gewoon kunnen vragen) en Mozes moest tegen een rots zeggen dat er water uit moest ontspringen. Mozes was zelf echter gefrustreerd met het volk en sloeg tweemaal op de rots. Ook zei hij:
‘Luister opstandig, volk, zullen wij voor u uit deze rots water laten stromen?’ - Numeri 20:10
Hij deed het voorkomen alsof Aäron en hij voor water zorgden. Zo beroofde hij God van Zijn eer en als straf mocht ook Mozes niet wonen in het beloofde land.
Er zijn nog andere momenten dat het volk hardleers is. Bij één van die gebeurtenissen stuurt God een vreemde straf. Er verschijnen giftige slangen en als ze de Israëlieten bijten, sterven die na verloop van tijd. Mozes bidt tot God en die draagt hem op een koperen slang te maken en die vast te maken aan een paal. Iedereen die naar de slang kijkt, wordt genezen van de beet en zal niet sterven.
Het is dit verhaal dat Jezus later op zichzelf betrekt tijdens zijn geheime bespreking met een wetsgeleerde, Nicodemus. Feitelijk zegt Jezus tegen hem: ‘Iedereen die naar Mij kijkt en in mij gelooft, wordt gered’. Zoals de slang - het symbool van de vloek van de zonde - aan een paal werd gehangen voor genezing, zo werd Jezus aan een paal gehangen. Hij droeg onze vloek en het enige wat je hoeft te doen om te worden gered van de zonde is naar Hem te kijken en te geloven.
Zo zien we in Numeri dat God trouw is en de mens ontrouw en dat God in Zijn liefde en goedheid mensen vergeeft, maar zonden niet ongestraft kan laten. Toch biedt Hij telkens opnieuw een opening om weer bij Hem uit te komen.
Een sprong van twintig jaar
Als je even niet goed oplet in Numeri heb je niet door dat dit boek tweemaal een sprong maakt van telkens ongeveer twintig jaar. De eerste in hoofdstuk 16, nadat God vertelt dat de huidige generatie volwassenen niet het beloofde land mag binnengaan vanwege hun ongeloof, en de tweede in hoofdstuk 20, als Mozes op de rots slaat in plaats van dat hij er tegen spreekt om water te laten verschijnen. Al met al overbrugt Numeri met erg weinig tekst de veertig jaar die het volk Israël in de woestijn doorbracht. In die periode stierven alle volwassenen die eerder aan de grens met het beloofde land hadden gestaan.
Behalve Mozes, Kaleb en Jozua. Maar God had ook Mozes gestraft voor zijn ongehoorzaamheid en hij wist dat nu zijn tijd was gekomen om te sterven. Met zijn 120 jaar had hij een respectabele leeftijd bereikt (hij was tachtig toen hij het volk uit Egypte leidde!). Er waren bijna geen Israëlieten meer in leven die zich de slavernij in Egypte konden herinneren. Alleen zij die veertig jaar geleden kind waren geweest. Wat wist de huidige generatie van de overeenkomst die God met het volk had gesloten? De hoogste tijd om hen te onderwijzen, denkt Mozes. Daar gaat het volgende Bijbelboek Deuteronomium over.
-
Lezen: Genesis 1:1 - 2:3
Welkom bij de zesde les van deze reeks overdenkingen. Ik ga er altijd gemakshalve vanuit dat deelnemers vijf van deze overdenkingen per week lezen of luisteren, al doen sommige mensen dit dagelijks en gaan anderen iets trager. Welk tempo je ook aanhoudt, dat is niet zo belangrijk. Als het voor jou maar werkt.
Ik heb deze Bijbelstudie serie in elk geval verdeeld in acht weken van ieder vijf dagen. Je kunt ook zeggen: acht thema’s met ieder vijf overdenkingen. Het eerste thema was ‘Het evangelie in een notendop’. We hebben gekeken naar hoe de Bijbel het goede nieuws in één vers, één verhaal, één gedicht, één gebeurtenis en één vraag stopt.
Het slechte nieuws is dat iedereen tekortschiet en het goede nieuws is dat Jezus alles heeft goedgemaakt. Als je in Jezus gelooft, dan hoor je bij God en zul je nooit worden veroordeeld. Geloven is de combinatie van vertrouwen en gehoorzamen.
In de tweede reeks van onze reis door de Bijbel gaan we proberen een karakterschets van God te maken. Wie is Hij nu werkelijk? Hierbij moeten we ons realiseren dat God te groot is om in woorden te vatten. We kunnen Hem nooit compleet zien en begrijpen. Dat is ons doel dus ook niet. Wat we gaan proberen is om Hem beter te leren kennen.
We zijn uit op geestelijke groei. Geestelijke groei wil zeggen dat we God meer gaan vertrouwen en dat we meer op Jezus gaan lijken.
De vraag die deze week centraal staat is: ‘Wie is God?’
Het antwoord dat we vandaag bekijken is: God is de Schepper van hemel en aarde. Wat dit betekent gaan we nu onderzoeken.
Genesis 1:1 - 2:3
In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en doods, duisternis lag over de oervloed, en over het water zweefde Gods geest.
God zei: ‘Laat er licht zijn,’ en er was licht. God zag dat het licht goed was, en Hij scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde Hij dag, de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag.
God zei: ‘Laat er midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’ God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water erboven. Zo gebeurde het. Hij noemde het gewelf hemel. Het werd avond en het werd morgen. De tweede dag.
God zei: ‘Laat het water onder de hemel naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt.’ En zo gebeurde het. Het droge noemde Hij aarde, het samengestroomde water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was.
God zei: ‘Laat overal op aarde jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het. De aarde bracht jong groen voort: alle soorten zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen. De derde dag.
God zei: ‘Laten er lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten dienen als tekens die de feesten aangeven en de dagen en de jaren, en als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’
En zo gebeurde het. God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren. Hij plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, om te heersen over de dag en de nacht en om het licht te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen. De vierde dag.
God zei: ‘Laat het water wemelen van levende wezens, en laten er boven de aarde, langs het hemelgewelf, vogels vliegen.’ En God schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en alle soorten vogels, alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was. God zegende ze met de woorden: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en vul het water van de zee. En ook de vogels moeten talrijk worden, overal op aarde.’ Het werd avond en het werd morgen. De vijfde dag.
God zei: ‘Laat de aarde alle soorten levende wezens voortbrengen: alle soorten vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. God maakte alle soorten in het wild levende dieren, alle soorten vee en alle soorten dieren die op de aardbodem rondkruipen. En God zag dat het goed was.
God zei: ‘Laten Wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op Ons lijken; zij moeten heersen over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’
God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ Ook zei God: ‘Hierbij geef Ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef Ik alle groene planten tot voedsel.’
En zo gebeurde het. God zag alles wat Hij had gemaakt: het was zeer goed. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.
Was er nu wel of geen oerknal?
Voordat we gaan kijken wat deze tekst ons over God vertelt, eerst een paar andere vragen. Was er wel of geen oerknal? Is de aarde miljarden jaren oud of slechts een paar duizend jaar? Klopt de evolutietheorie wel of niet? Maakte God echt maar twee mensen?
Laten we eerlijk zijn: het begin van de Bijbel roept zo veel vragen op! Waarom geeft de Bijbel hier geen antwoord op? We moeten ons realiseren dat onze vragen alles te maken hebben met de tijd waarin WIJ leven: de 21e eeuw.
Genesis is voor het eerst op papier gezet in waarschijnlijk de 15e eeuw voor Christus, de tijd van Mozes na de uittocht uit Egypte. De Israëlieten waren voormalige slaven die al generaties lang in een land woonden waar afgoderij aan de orde van de dag was, en waar ze zelf waarschijnlijk aan hadden meegedaan.
Zij waren niet bekend met theorieën over een oerknal of over geleidelijke evolutie. Wel waren ze grootgebracht met de scheppingsmythes van Egypte en misschien ook wel die van andere volken. In die scheppingsverhalen is er sprake van chaos en geweld, en van daaruit werd de wereld door de goden gecreëerd.
En dan verschijnt ineens de God van hun voorouders op het toneel. Hij stuurt vernietigende plagen naar het land waarin ze wonen en neemt hen vervolgens mee naar de woestijn. Ze hebben weleens verhalen over Hem gehoord van hun voorouders, maar wie is die God? Wat wil Hij van hen? Iedere volk had destijds zijn eigen god. Is dit ook een God die bij één volk hoort?
Dit is waarom God aan Mozes vertelde dat Hij het is – en niet de Egyptische of andere goden – die alles gemaakt heeft en zijn plek gaf. Hij is de God van de hele schepping. Zijn schepping straalt rust en organisatie uit. Dit is zo anders dan de Egyptische scheppingsverhalen uit die tijd!
Een literaire en geen natuurkundige beschrijving
Maar dan nog… Hoe kan God eerst licht scheppen (dag 1) en dan pas de zon (dag 4)? Volgens veel atheïsten is dat alleen al het bewijs dat de Bijbel een sprookjesboek is. (Diezelfde mensen geloven wel dat er eerst niets was en dat dit vervolgens ontplofte, maar dat terzijde.)
Toch is het een logische vraag. Het antwoord is dat de Bijbel geen poging doet om een natuurkundige verklaring voor het ontstaan van het universum te geven. De Bijbel geeft een literaire beschrijving, en geen natuurkundige.
Voor ons is dat moeilijk te begrijpen, maar zie het als poëzie. ‘Jouw gelaat schittert als een diamant in het zonlicht’, zou een dichter kunnen zeggen over zijn geliefde. Natuurkundig gezien klopt er geen hout van deze stelling. Een gezicht kan niet schitteren, zeker niet als een diamant. Toch zal niemand hem de uitspraak verwijten. Hij geeft een literaire beschrijving, geen wetenschappelijke.
God kiest woorden en gebruikt beelden in Genesis 1 en 2 die de mensen in de tijd van Mozes al konden begrijpen. Mozes leefde 3.500 jaar geleden. In mijn boek ‘Ik leer je de Bijbel lezen’ ga ik uitgebreider in op hoe wij deze eerste hoofdstukken van de Bijbel kunnen lezen. Hierin sla ik echt de brug tussen toen en nu.
Laat me een voorbeeld geven. De Bijbel zegt dat God het licht scheidde van de duisternis op de eerste dag en dat Hij de zon, de maan en de sterren pas op de vierde dag liet verschijnen. Een moderne wetenschapper zou zeggen: ‘Dat kan niet.’ Een dichter zou zeggen: ‘Dat kan prima.’
Als je Genesis 1 zou uittekenen, dan zie je dat God op dag 1 licht en duisternis van elkaar scheidt, terwijl op dag 4 zon, maan en sterren verschijnen. Op dag 2 wordt de hemel van het water gescheiden, en op dag 5 verschijnen de vogels en de vissen. Op dag 3 wordt het land van het water gescheiden en op dag 6 verschijnen de landdieren en de mens. Dag 1 is verbonden met dag 4, dag 2 met dag 5 en dag 3 met dag 6.
En zo zijn er meer voorbeelden te geven. Genesis 1 is meer een gedicht over hoe God een thuis maakte voor ons dan een bouwtekening van het universum. Is er dan niets wetenschappelijks aan de Bijbel? Zeker wel!
In vers 1 wordt gezegd dat God alles maakte door te spreken. Maar vervolgens legt de Bijbel niet uit hoe Hij dat deed. De nadruk ligt niet op de hoe-vraag maar op de waarom-vraag. Waarom heeft God alles gemaakt?
Dit is veel...
-
Leviticus gaat verder waar Exodus bleef. Toch is dit Bijbelboek misschien wel het saaiste boek van de Bijbel. Zelf heb ik de neiging er zo vlug mogelijk doorheen te gaan. Er zit weinig verhaal in en staat bol van voorschriften, waarvan we de meeste niet meer hoeven na te leven. Toch is Leviticus een uiterst belangrijk boek dat je moet kennen om de rest van de Bijbel goed te kunnen begrijpen.
Exodus eindigde er namelijk mee dat God weliswaar weer te midden van Israël woonde, maar dat niemand Hem kan benaderen. Zelfs Mozes niet. Dus roept God Mozes vanuit de tent. Hij kan de tent niet binnengaan. God geeft Mozes de nodige instructies. Hoofdstuk 1 tot en met 16 zijn bepalingen voor priesters en 17 tot en met 27 zijn heiligingswetten voor iedereen, ofwel: wat moet er wél en wat mag er niet gebeuren binnen het volk van Israël?
Als eerste vertelt God via Mozes aan het volk hoe ze moeten offeren. Feitelijk biedt God twee manieren van offeren aan om Hem te bedanken en drie manieren om vergeving te vragen. Er zijn instructies voor de mensen die een offer willen brengen én instructies voor de priesters die daarbij helpen.
Waarom zijn er eigenlijk dieroffers nodig om vergeving te vragen? Als we teruggaan naar de eerste hoofdstukken uit Genesis, dan zien we dat God een straf oplegt voor zondigen: de dood. Als je zondigt, zul je sterven. Maar God wil vergeving aanbieden en dus biedt Hij de mogelijkheid voor een plaatsvervangend offer. Een dier mag sterven in jouw plaats.
God laat ook aan Mozes zien hoe Aäron en zijn zonen gewijd moeten worden als priesters. Dit is een uitgebreid ritueel vol symboliek. Helaas nemen Aärons zonen het niet zo nauw met de voorschriften. Ze bieden God een verkeerd vuur aan en worden ogenblikkelijk verteerd door het vuur van God. Ja, God wordt in Leviticus weer benaderbaar voor de mens, maar dat mag niet ten koste gaan van Zijn heiligheid.
Heiligheid is een begrip dat moeilijk te bevatten is. Stel je God voor als gekleed in een onberispelijk wit gewaad. De mens neemt zonde mee in de vorm van modder aan zijn voeten en handen. Kan de mens dan dicht bij God komen? Nee. Het bestaat niet dat God wordt besmeurd. De mens moet eerst worden schoongewassen en net zo puur en schoon zijn als God zelf. God kon dus niet anders dan Aärons zonen ombrengen. Zijn heiligheid kán simpelweg niet in het geding komen. Dat is een harde waarheid.
God gaat verder met allerlei wetten die uitleggen hoe Israël om moet gaan met voedsel en ziekten. Er zijn veel theorieën waarom bepaalde dieren wel of niet gegeten mochten worden. In zijn fantastische boek ‘Moderne Wetenschap in de Bijbel’ legt Ben Hobrink bijvoorbeeld uit dat in die tijd varkensvlees niet op een dusdanig hoge temperatuur gebraden kon worden dat het alle schadelijke bacteriën en wormen kon doden. Mensen zouden er dus flink ziek van kunnen worden. En toen in de Middeleeuwen de pest uitbrak, gebeurde dat bijna overal, behalve in de Joodse wijken waar men zich nog aan de voorschriften uit Leviticus hield.
Grote Verzoendag
Het hoogtepunt van Leviticus is echter hoofdstuk 16, waar God het volk opdraagt ieder jaar Grote Verzoendag te vieren. De kans is groot dat niet voor elke zonde van een Israëliet een offer wordt gebracht. Technisch gezien blijven er dus onvergeven zonden over. Om die reden wordt eenmaal per jaar een offer gebracht door de hogepriester (Aäron) ter vergeving van alle zonden. Na zichzelf gereinigd te hebben, offert hij één bok als reinigingsoffer voor het volk en stuurt hij de ander - de zondebok - de woestijn in. De priester belijdt de zonden en plaatst ze symbolisch op de bok die vervolgens de woestijn in loopt. Dit is een prachtig beeld: God wil de zonden van zijn mensen zo ver mogelijk van hen verwijderen.
De laatste elf hoofdstukken van Leviticus worden door sommige bijbelwetenschappers wel de ‘heiligheidscode’ genoemd. Hierin legt God uit aan welke voorschriften de mensen zich nog meer moeten houden. Hier zitten weer allerlei connecties met de verdragen die God met het volk heeft gesloten. Als zij zich houden aan de bepalingen uit het contract en leven zoals God dat wil, dan zal Hij onder hen zijn. Hij brengt hen naar het beloofde land en zal ook daar met hen wonen. Doen ze dit niet en zijn ze ongehoorzaam, dan volgen er straffen. Rampen en plagen, oorlogen en ballingschap vallen het volk dan ten deel.
Leviticus begint met God die Mozes vanuit de tent roept. Maar wat zien we direct aan het begin van het volgende boek, Numeri?
‘Hij (God) sprak tegen hem in de ontmoetingstent.’
Gods plan werkt. Mozes kan namens het volk God ontmoeten op de plek waar Hij verblijft.
-
Lezen: Johannes 21:1-19
Er is een prachtig lied van de christelijke band Casting Crowns. Het heet This is now (link naar YouTube) en het gaat over een van Jezus’ leerlingen, Petrus. Als je de evangeliën leest kom je de naam Petrus regelmatig tegen. Hij was de leider van de twaalf mannen die het dichtst bij Jezus stonden.
Als Jezus een vraag stelt, dan geeft Petrus vaak antwoord namens de anderen. Hij is degene die het meest wordt geprezen door Jezus voor zijn geloof, maar ook degene die er het meest van langs krijgt. Hij is namelijk iemand met het hart op de tong. Eerst spreken, dan nadenken. Hij doet veel goed en maakt veel fouten.
De avond voor zijn sterven maakt Jezus zijn leerlingen duidelijk dat Hij zal worden gearresteerd en dat Hij moet sterven. Petrus staat op en zegt tegen Jezus dat hij dit nooit zal toestaan – hij sterft nog liever samen met Jezus. Jezus zegt dan dat Petrus de komende nacht, nog voordat de haan zal kraaien, driemaal zal ontkennen dat hij Jezus kent.
Jezus’ woorden komen uit. Als Jezus wordt gearresteerd, vlucht Petrus. Later die nacht wordt hem drie keer gevraagd of hij bij Jezus hoort. Petrus ontkent dit. En zo wordt de trouwe leerling een verrader.
In het lied van Casting Crowns kijkt Petrus terug op deze gebeurtenis. Hij voelt zich leeg en waardeloos. Het beeld dat hij van zichzelf had is in duizend stukken gebroken. Hij is alleen nog maar een omhulsel.
Toen Jezus uit de dood opstond, was Petrus natuurlijk blij. Hij was zijn Meester niet werkelijk verloren. Tegelijkertijd voelde hij zich nog steeds beschaamd over zijn verraad. Hij had Jezus in de steek gelaten. Welke hoop was er nog voor hem?
Aan het eind van het evangelie van Johannes geeft Jezus hem die hoop weer terug. Hoe? Door het goede nieuws te verpakken in één enkele vraag.
In het laatste hoofdstuk van Johannes wachten de leerlingen van Jezus in Galilea op Hem, zoals Hij hun had opgedragen. Maar het wachten duurt lang en daarom besluiten ze om hun oude beroep maar weer op te pakken. Ze gaan vissen.
Johannes 21
Hierna verscheen Jezus weer aan de leerlingen, nu bij het Meer van Tiberias. Dat gebeurde als volgt. Bij het meer waren Simon Petrus en Tomas (dat is Didymus, ‘tweeling’), Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee andere leerlingen. Simon Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’ ‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen. Ze stapten in de boot, maar de hele nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever. Maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. Hij riep: ‘Hebben jullie iets te eten, jongens?’
‘Nee,’ antwoordden ze. ‘Gooi het net uit aan de rechterkant van het schip,’ riep Jezus, ‘dan lukt het wel.’ Ze wierpen het net uit, en er zat zo veel vis in dat ze het niet omhoog konden trekken. De leerling van wie Jezus veel hield zei tegen Petrus: ‘Het is de Heer!’ Zodra Simon Petrus dat hoorde, deed hij zijn bovenkleed aan – want hij was nauwelijks gekleed – en sprong in het water.
De andere leerlingen kwamen met de boot en sleepten het net vol vis achter zich aan. Ze waren niet ver van de oever, ongeveer tweehonderd el. Toen ze aan land kwamen zagen ze een vuurtje met vis erop en brood. Jezus zei: ‘Breng ook wat van de vis die jullie daarnet gevangen hebben.’
Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het niet. Jezus zei tegen hen: ‘Kom, eet iets.’
Geen van de leerlingen durfde Hem te vragen wie Hij was, ze begrepen dat het de Heer was. Jezus nam het brood en gaf hun ervan, en Hij gaf hun ook vis. Dit was al de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen nadat Hij uit de dood was opgestaan.
Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief, meer dan de anderen hier?’
Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’
Nog eens vroeg Hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, U weet dat ik van U houd.’
Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’ en voor de derde maal vroeg Hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van Me?’ Petrus werd verdrietig omdat Hij voor de derde keer vroeg of hij van Hem hield. Hij zei: ‘Heer, U weet alles, U weet toch dat ik van U houd.’
Jezus zei: ‘Weid mijn schapen. Werkelijk, Ik verzeker je, toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.’ Met deze woorden duidde Hij aan hoe Petrus zou sterven tot eer van God. Daarna zei Hij: ‘Volg Mij.’
Ontroerende scène
Wat een ontroerende scène, vind je niet? Jezus is uit de dood opgestaan en bemoedigt zijn leerlingen. Maar één van hen heeft wat extra aandacht nodig. Dat is Petrus, de leider van de groep.
Jezus moet altijd hebben geweten dat Petrus hem trouw zou dienen, behalve tijdens de nacht waarin Hij hem het meest nodig had toen hij vluchtte en ontkende dat hij bij Jezus hoorde. En hoewel Jezus dit wist, koos Hij Petrus toch uit.
Dit laat zien dat Jezus mensen goed kent. Hij weet dat niemand volmaakt is en dat mensen grote fouten maken. Maar dat is voor Jezus geen reden om hen te laten vallen. Sterker nog: Jezus heeft een zwak voor mensen die extra kwetsbaar zijn.
Petrus’ echte naam was Simon. Dat betekent ‘God heeft gehoord’. Maar Jezus was degene die hem een bijnaam gaf: Petrus. Dat betekent ‘rots’. Als iemand een rots is, dan is hij een stevige houvast voor anderen. Iemand op wie je kunt bouwen.
Maar zo leren we Petrus niet kennen in de evangeliën. Hij is soms rotsvast, soms veranderlijk als het weer. En uiteindelijk brak hij zijn belofte. Hij ging niet mee met Jezus de dood in, maar vluchtte.
Vissers van mensen
En dan verschijnt de opgestane Jezus aan het strand terwijl de leerlingen aan het vissen zijn. Waarom hier en waarom nu? Ongeveer drie jaar eerder had Jezus daar ook gestaan. Ook toen waren Petrus en een paar andere mannen aan het vissen geweest en ook toen hadden ze ’s nachts niets gevangen.
Jezus had hun, midden op de dag, opgedragen de netten weer uit te gooien. Dat ging tegen alle visserslogica in. Overdag zwemmen de vissen veel te diep. Als je wat wilt vangen, dan moet je dat ’s nachts doen. Toch luisterden ze naar Jezus en vervolgens haalden ze een enorme vracht vis uit het water.
Dit wonder herhaalt zich hier, aan het eind van Johannes’ boek. Maar dat is niet het enige opvallende. Weet je namelijk wat Jezus tegen de leerlingen had gezegd die eerste keer? ‘Ik zal vissers van mensen van jullie maken.’
Dat eerste wonder was niet bedoeld om te laten zien dat Jezus alles kan. Het was bedoeld om aan de leerlingen te laten zien hoeveel mensen zij het koninkrijk van God zouden binnenleiden. Dat is wat Jezus bedoelde met ‘Jullie zullen vissers van mensen worden’. Dankzij de leerlingen zouden veel mensen tot geloof komen.
Maar… in de Bijbeltekst die we net hebben gelezen, voeren de leerlingen hun oude beroep weer uit. Ze zijn gestopt met het vissen naar mensen en ze willen weer gewone vissen vangen. Dat mislukt jammerlijk.
En wat doet Jezus dan? Hij laat opnieuw zien dat Hij een ander plan met hen heeft. Voor de tweede keer doen ze een levensgrote vangst midden op de dag, nadat Jezus hun opgedragen heeft om de netten weer uit te werpen.
En dan Petrus
Petrus is de enige die overboord springt om naar Jezus toe te gaan. Je ziet zijn enthousiasme direct weer. Tegelijkertijd klimt hij ook weer terug om de rest te helpen met de netten. Dat was natuurlijk heel aardig, maar het is ook symbolisch. Petrus wil naar Jezus toe gaan, maar hij aarzelt ook.
Ze eten samen van de vis en dan neemt Jezus Petrus apart. Jezus vraagt: ‘Houd je meer van Mij dan van hen?’ Het originele Grieks is veel krachtiger. Houd je meer van Mij dan van vissen? Houd je meer van Mij dan van de andere leerlingen? Ben je totaal toegewijd aan Mij? Houd je van Mij met onvoorwaardelijke, zelfopofferende liefde zoals God van mensen houdt?
Het Griekse woord dat door Jezus wordt gebruikt is ‘agapè’. Dat is allesomvattende liefde.
Petrus antwoordt: ‘Ik heb U lief’. Maar zijn woord voor ‘liefhebben’ is niet agapè, maar phileo. Phileo betekent dat je iemand liefhebt, maar niet dat die liefde onvoorwaardelijk is, of dat je jezelf voor die ander wilt opofferen.
Het is alsof iemand aan je vraagt ‘Houd je van mij?’ en je antwoordt ‘Ik vind je wel aardig’.
Eigenlijk wil Petrus uitroepen dat hij Jezus onvoorwaardelijk liefheeft, maar de praktijk heeft anders uitgewezen. Vroeger was hij Jezus’ vriend. Nu is hij Jezus’ verrader.
Jezus stelt de vraag een tweede keer. ‘Heb je Mij onvoorwaardelijk lief?’ Agapè.
Petrus zegt: ‘Ja, ik heb U lief’. Phileo. Petrus zegt tegen Jezus: ‘Ik wil u wel agapè-liefde geven, maar U en ik weten dat ik daar blijkbaar niet toe in staat ben. Ik heb U alleen phileo te bieden.
En dan vraagt Jezus: ‘Petrus, heb je Mij dan maar een beetje lief?’ Phileo.
Natuurlijk raakt dit Petrus diep. Want nu lijkt het alsof Jezus zelfs zijn phileo-liefde betwijfelt.
Jezus gaat hier als een hartchirurg te werk. Zijn woorden zijn net zo scherp als het incisie-mes van de chirurg. Maar ze...
-
Israël verlaat Egypte
De Egyptenaren maakten van dit aanbod geen gebruik en in één nacht stierven duizenden eerstgeborenen, onder wie de zoon van de farao. Murw geslagen geeft hij Mozes toestemming om met zijn volk te vertrekken. Maar het duurt niet lang voor hij zich bedenkt en de Israëlieten met zijn leger achtervolgt. Het weerloze volk kan nergens heen, want voor hen ligt de Rietzee. God splijt het water, zodat de Israëlieten veilig over kunnen steken. De Egyptenaren achtervolgen hen in hun overmoed en verdrinken op het moment dat God het water terug laat stromen.
Mozes schrijft een prachtige lied om God te danken en te eren voor hun bevrijding. Het gaat over Gods koninkrijk en Zijn missie om het kwaad te confronteren en de wereld te verlossen. God zal Zijn volk naar het beloofde land brengen en hun Koning zijn.
De euforie duurt echter niet lang. Het volk is op weg naar de berg Sinai en klaagt steen en been. Ze hebben honger en dorst, maar in plaats van dat ze aan God vragen om te voorzien, verwijten ze Mozes én God dat ze niet meer in Egypte zijn. Dit is natuurlijk super symbolisch voor het leven van christenen. God bevrijdt je en leidt je op weg naar een nieuw leven. Zodra het even lastig wordt, verlang je echter direct weer naar dat oude leven, ook al was dat een leven vol zonden.
Nu blijkt dat niet alleen het hart van farao hard was. Ook het hart van de mensen uit Israël is keihard. Maar God zorgt er in al Zijn wijsheid en liefde voor dat het volk niets tekort komt en voorziet in eten en drinken.
God leidt zijn volk naar de berg Sinai, ook wel eens Horeb genoemd. Waar die berg precies heeft gelegen, daar zijn geleerden het niet over eens. Sommigen nemen aan dat het wel in de Sinai-woestijn moet zijn, maar Saoedi-Arabië is waarschijnlijker. Uiteindelijk is de plaats niet zo interessant, wel wat er gebeurde.
Wat ik zo mooi vind aan de Bijbel is dat God voortdurend terug én vooruit verwijst. In dit stuk zitten veel verwijzingen naar Jezus. Op de Sinai haalt God opnieuw de belofte aan die hij een paar eeuwen eerder aan Abraham heeft gedaan. In Genesis zagen we dat God met Abraham een verbond sloot. Via Abrahams familie zou God de wereld zegenen, vrede brengen en de relatie met Hem herstellen. Ofwel in het kort: het koninkrijk van God vestigen.
En hier, op de berg Sinai, bekrachtigt God dat verbond met zijn volk. God zegt letterlijk:
‘Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort mij toe. Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.’ - Exodus 19:5-6
Dus als Israël zich aan de overeenkomst met God houdt, zal het volk een koninkrijk van priesters zijn. Wat doen priesters (of dominees)? Als het goed is, wijzen ze de weg naar God en leven ze volgens Zijn wil. De Israëlieten worden dus Gods vertegenwoordiger op deze wereld, mits ze zich aan Gods geboden houden.
Gods geboden
Maar wat zijn die wetten en bepalingen precies? Tot op dit moment in de Bijbel heeft God de mensen niet verteld wat zondig is en wat niet. Abraham, Isaak, Jakob en Jakobs zonen wisten het misschien instinctief wel (Jozef pleegde geen overspel met de vrouw van zijn meester bijvoorbeeld), maar het stond nergens opgeschreven. Er was geen wet van God.
In Exodus 20 komt daar verandering in. Mozes beklimt de berg en God maakt nogal een entree. Hij daalt neer in een wolk van donder en bliksem. Mozes moet met angst en beven naar boven gelopen zijn. Eenmaal aangekomen, geeft God hem de bepalingen van Gods wetten.
God begint met de tien geboden. Samengevat:
1. Vereer alleen God;
2. Maak geen afbeeldingen van Hem;
3. Misbruik de naam van God niet;
4. Hou de sabbat (vrijdagavond tot zaterdagavond) in ere, beschouw het als een rustdag;
5. Respecteer je vader en moeder;
6. Pleeg geen moord;
7. Pleeg geen overspel;
8. Steel niet;
9. Leg geen vals getuigenis af over een ander;
10. Wees niet jaloers op wat een ander heeft;
En daarna volgen regels die deze tien geboden verder uitwerken. Er zijn bepalingen voor hoe het volk God moet aanbidden, hoe ze recht moeten spreken en hoe ze samen moeten leven. Het is duidelijk dat God niet wil dat het door Hem uitgekozen volk op andere volken gaat lijken.
Zoals je weet, zijn er bij een contract altijd twee of meer partijen betrokken en beiden moeten ze aan voorwaarden voldoen. Israël belooft te leven zoals God dat wil. Wat staat daar tegenover? God maakt zich weer bereikbaar voor de mens.
Juist dit was tenslotte verloren gegaan toen Adam en Eva zondigden. Ze verloren het contact met God, die hen regelmatig in de tuin kwam bezoeken. Hij was aanwezig. Hier in Exodus belooft God dat Hij weer onder Zijn volk wil wonen. Mozes legt de overeenkomst voor aan het volk, Israël gaat akkoord en ter bekrachtiging besprenkelt Mozes het volk met bloed. (bij het laatste avondmaal verwijst Jezus naar dit ritueel als Hij een beker wijn pakt en zegt: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden’.)
Dan beklimt Mozes de berg opnieuw. God geeft hem nu gedetailleerde beschrijvingen voor de bouw van een tabernakel, feitelijk een draagbaar heiligdom, ook wel de tent van de samenkomst genoemd.
In die tent kan Mozes God namens het volk raadplegen. Deze heeft een voorhof met een altaar en een tent met een buiten- en een binnenkamer. In die binnenkamer - de allerheiligste plek - staat een gouden kist die de Ark van het Verbond wordt genoemd. Bovenop de kist zijn gouden engelen aangebracht. God heeft hier goed over nagedacht, want elk detail heeft symbolische waarde. De bloemen, de engelen, het goud en de juwelen, ze verwijzen allemaal terug naar de Hof van Eden. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de tabernakel een draagbare versie van die paradijselijke tuin uit de begintijd was. In de tabernakel komen Israël en God weer samen.
Maar terwijl God Mozes instructies geeft, gaat het onderaan de berg helemaal mis. De mensen zijn bang dat Mozes niet meer terugkomt en dat ze God ook kwijt zijn. Ze zijn als schapen zonder herder en besluiten zelf een nieuwe god aan te stellen. Ze geven Mozes’ broer Aäron opdracht een gouden kalf te maken, zodat ze dat kunnen aanbidden als god. Daarmee breekt Israël direct het eerste en tweede gebod. Bovendien organiseren ze een losbandig feest waarbij zo’n beetje alle andere geboden eveneens worden overtreden.
Mozes heeft hier hoog op de berg geen weet van, maar het ontgaat God niet. Hij ontsteekt in woede en vertelt Mozes dat Hij het volk wil uitroeien en alleen met Mozes verder wil gaan. Zoals zo vaak in het leven van Mozes, springt Mozes in de bres voor het volk. Hij strijdt voor hen in gebed. Hij kan niet vergoelijken wat er is gebeurd. Het was zondig en er zijn geen excuses. Dus Mozes kan alleen een beroep doen op Gods karakter en barmhartigheid. Hij smeekt God het volk te sparen zodat Hij trouw blijft aan het verbond met Abraham en zodat andere volken geen kwaad zullen spreken over de God van Israël die zijn volk bevrijdde en vervolgens vernietigde. God luistert naar Mozes en vergeeft het volk, hoewel veel personen worden omgebracht.
Mozes daalt namelijk af, smijt het stierkalf in het vuur en geeft de opdracht aan een groep mannen om door het kamp te trekken en iedereen om te brengen die ze tegen komen. Drieduizend mensen sterven. Opvallend detail: na de hemelvaart van Jezus moesten Zijn leerlingen wachten op de komst van de Heilige Geest. Die kwam uiteindelijk op de dag die wij nu Pinksteren noemen. Dat is dezelfde dag waarop in de tijd van Mozes drieduizend mensen omkwamen. Maar wat gebeurde er toen Petrus en de andere leerlingen openlijk preekten in Jeruzalem op de eerste Pinksterdag? Drieduizend mensen kwamen tot geloof! We gaan daar uitgebreider op in als we bij Handelingen uitkomen.
Het raadsel van God
Nu verder met Exodus. God draagt het volk op verder te trekken, richting het beloofde land. Mozes verlangt naar Gods nabijheid op zijn reis en smeekt God of hij Hem mag zien in al Zijn glorie. God geeft toe, maar Mozes mag Zijn gezicht niet zien, want dan zal hij sterven. Dan zegt God één van de meest mysterieuze dingen uit de Bijbel. Je kunt dit ook wel het ‘raadsel van God’ noemen. Want als God voorbij trekt, roept Hij namelijk,
‘De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat en voor de schuld van de ouders de kinderen en kleinkinderen laat boeten, en ook het derde geslacht en het vierde.’ - Exodus 34:6-7
Hoe kan een heilige, rechtvaardige God zonde ongestraft laten? God is een God van genade en liefde, maar kan kwade dingen niet straffeloos laten gebeuren. Hoe kan God een moordenaar vergeven? Dat zou niet eerlijk zijn ten opzichte van de familieleden van het slachtoffer. Zo heeft iedereen zonden gedaan die niet vergeven kunnen worden. Pas als Jezus op het toneel verschijnt, wordt dit raadsel echt opgelost. Dan blijkt dat Hij de straf draagt in onze plaats. Het kwaad wordt gestraft én er is vergeving mogelijk.
God laat hier in Exodus dus al Zijn trouw zien, ook al is het volk Israël trouweloos. God vernieuwt zijn verbond en geeft opdracht de tabernakel te bouwen en in te richten. Dit Bijbelboek eindigt met Mozes die probeert de tent binnen te gaan, en hij kan het niet. De glorie van God is namelijk neergedaald op de tabernakel. Overdag is een wo...
-
Lezen: Marcus 15:1-39
Ben je toevallig bekend met De kronieken van Narnia? Deze fantasyreeks is geschreven door een christelijke professor: C.S. Lewis. Hierin ontdekken drie broers en hun zusjes een magische kleerkast. Deze kast blijkt een portaal te zijn die hen naar een andere wereld brengt, naar Narnia.
In deze wereld heerst een eeuwige winter, omdat een heks het land in bezit heeft genomen. Er is ook een goede leeuw. Die heet Aslan. Hij offert zichzelf op voor de bevolking van Narnia en komt daarna weer tot leven. Eigenlijk vertelt dit verhaal het evangelie op een nieuwe manier. De leeuw Aslan staat hierin symbool voor Jezus.
Hoe is C.S. Lewis op dit idee gekomen? Op een koude winterdag liep hij eens door het bos. Hij zag daar een lantaarnpaal staan en bij die paal stond een beeldje van een kabouter. Even had de professor het idee dat hij in een andere wereld was beland.
Het idee voor zijn boek ontstond dus uit één enkel beeld: een lantaarnpaal in een winters landschap. De rest van het verhaal is om dit ene plaatje heen gebouwd.
Het bijzondere is dat dit voor de Bijbel ook geldt. Dat wil zeggen: in de hele Bijbel staat één beeld centraal, namelijk het beeld van Jezus die aan het kruis hangt. Het hele Oude Testament wijst hiernaar vooruit en het hele Nieuwe Testament bouwt hierop voort.
De kruisiging van Jezus is het belangrijkste moment in de geschiedenis van de mensheid. Als je dus op zoek gaat naar één enkele gebeurtenis die het evangelie vertelt, kom je uit bij de kruisiging van Jezus.
Laten we gaan lezen in het evangelie van Marcus. Dit is de oudste beschrijving van Jezus’ leven die we hebben. Marcus was een volgeling van Jezus en iemand die Petrus – de leider van de twaalf discipelen – goed kende. Zijn verslag is waarschijnlijk gebaseerd op wat Petrus hem heeft verteld.
Marcus legt uit wat Jezus zei en deed, en hoe Hij zich uiteindelijk liet oppakken door de Joodse leiders, hoewel Hij onschuldig was.
Marcus 15:1-39
’s Ochtends in alle vroegte kwamen de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden en het hele Sanhedrin in vergadering bijeen. Nadat ze Jezus geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus.
Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Hij antwoordde: ‘U zegt het.’
De hogepriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen Hem in. Pilatus vroeg Hem toen: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch waar ze U allemaal van beschuldigen?’
Maar Jezus zei helemaal niets meer, tot verwondering van Pilatus. Pilatus had de gewoonte om op het pesachfeest één gevangene, die door het volk gekozen werd, vrij te laten.
Op dat moment zat er een zekere Barabbas gevangen, samen met de andere opstandelingen die tijdens het oproer hadden gemoord. Een grote groep mensen trok naar Pilatus en begon hem te vragen om ook nu te doen wat zijn gewoonte was. Pilatus vroeg hun: ‘Wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’
Want hij begreep wel dat de hogepriesters Hem uit afgunst hadden uitgeleverd. Maar de hogepriesters hitsten de menigte op om te zeggen dat hij Barabbas moest vrijlaten. Toen zei Pilatus tegen hen: ‘Wat moet ik dan doen met de man die u de koning van de Joden noemt?’ En ze begonnen weer te schreeuwen. ‘Kruisig Hem!’ riepen ze. Pilatus vroeg: ‘Wat heeft Hij dan misdaan?’ Maar ze schreeuwden nog harder: ‘Kruisig Hem!’
Omdat Pilatus de menigte tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij. Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen.
De soldaten leidden Hem weg, het paleis (dat is het pretorium) in, en riepen de hele cohort bijeen. Ze trokken Hem een purperen gewaad aan, vlochten een kroon van doorntakken en zetten Hem die op. Daarna brachten ze Hem hulde met de woorden: ‘Gegroet, koning van de Joden!’
Ze sloegen Hem met een rietstok op het hoofd en bespuwden Hem, en bogen onderdanig voor Hem. Nadat ze Hem zo hadden bespot, trokken ze Hem het purperen gewaad uit en deden Hem zijn kleren weer aan.
Toen brachten ze Hem naar buiten om Hem te kruisigen. Ze dwongen een voorbijganger die net de stad binnenkwam, Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus, om het kruis te dragen. Ze brachten Hem naar Golgota, wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent.
Ze wilden Hem met mirre vermengde wijn geven, maar Hij nam die niet aan. Ze kruisigden Hem en verdeelden zijn kleren onder elkaar; ze dobbelden erom wie wat zou krijgen. Het was in het derde uur na zonsopgang dat ze Hem kruisigden. Het opschrift met de aanklacht tegen Hem luidde: ‘De koning van de Joden’.
Samen met Hem kruisigden ze twee misdadigers, de een rechts van Hem, de ander links. De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem: ‘Ach, kijk nou toch eens! Jij die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red jezelf toch door van het kruis af te komen.’
Ook de hogepriesters en de schriftgeleerden maakten onder elkaar zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf redden kan Hij niet; laat die messias, die koning van Israël, nu van het kruis afkomen. Als we dat zien, zullen we geloven!’ Ook de twee andere gekruisigden beschimpten Hem.
Op het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’, wat in onze taal betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’
Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hoor, Hij roept om Elia!’ Iemand ging snel een spons halen, dompelde die in water met azijn, stak de spons op een stok en probeerde Hem te laten drinken, terwijl hij zei: ‘Laten we nu maar eens zien of Elia komt om Hem eraf te halen.’
Nadat Jezus luid geroepen had, blies Hij de laatste adem uit. En het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot onder in tweeën. Toen de centurio, die recht tegenover Hem stond, Hem zo zijn laatste adem zag uitblazen, zei hij: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’
Wie is wie?
In de tekst die we zojuist hebben gelezen maken we kennis met verschillende personen. In de eerste plaats met Jezus natuurlijk. Maar ook gaat het over de hogepriesters, de oudsten en de schriftgeleerden. Dit zijn dus alle belangrijke Joodse leiders. Zij moeten het volk voorgaan in hun aanbidding van God, maar ze doen het tegenovergestelde. Ze willen van de Zoon van God af en Hem doden.
Hun probleem was dat ze het Joodse paasfeest niet konden vieren als ze bloed aan hun handen hadden, en dat was de belangrijkste gebeurtenis van het jaar. Daarom nemen ze Jezus mee naar Pilatus. Dat is een wrede, Romeinse gouverneur. De Romeinen waren namelijk de baas in dit gebied, en de provincie Judea – waar Jeruzalem lag – werd door deze Pilatus bestuurd.
Hij verhoort Jezus om te controleren of de beschuldigingen juist zijn. Jezus antwoordt echter niet, tot frustratie van Pilatus. Ergens weet hij wel dat Jezus onschuldig is. Maar hij wil geen onrust in de stad. Dus probeert hij er met een list van af te komen.
Hij laat een ter dood veroordeelde gevangene komen, genaamd Barabbas, en zegt dat de aanwezige mensen mogen kiezen wie er blijft leven en wie moet sterven: de moordenaar Barabbas of de onschuldige Jezus? Opgehitst door hun leiders kiezen de mensen voor de dood van Jezus.
Jezus wordt vervolgens gemarteld en gekruisigd. Deze hele gebeurtenis laat zien hoe slecht de mensen zijn, in het bijzonder Pilatus en de Joodse leiders. Ze laten een onschuldige man op een verschrikkelijke manier sterven.
Het evangelie wordt zichtbaar aan het kruis
Toch was het nodig, want anders zouden onze zonden niet vergeven kunnen worden. Maar als je goed leest, dan zie je dat Marcus dit nergens letterlijk zegt. Er staat niet dat Jezus in onze plaats sterft.
Nu moet je weten dat het Marcus’ bedoeling is om ons aan het nadenken te zetten. Is Jezus werkelijk de Zoon van God? Hoe kan iemand die gelijk is aan God dan sterven? Om dit duidelijk te maken, vermeldt Marcus allerlei details die zijn verbonden aan verhalen en gebeurtenissen uit het Oude Testament.
Daarin wordt namelijk een koning beloofd die zal overwinnen. Marcus laat zien dat Jezus deze koning is. Hij krijgt een koningsmantel en een rietstok. Hij wordt dus neergezet als koning, maar dan wel als een koning die moet lijden. Hij wordt ook koning genoemd, maar tegelijkertijd wordt Hij hard geslagen.
Jezus wordt vervolgens gekruisigd, terwijl de soldaten om zijn kleren dobbelen. Psalm 22 is een gedicht dat eeuwen eerder is geschreven, maar die vermeldt wel hoe iemand aan paal hangt terwijl er om zijn kleren wordt gegokt!
Dat Jezus aan het kruis hangt, verwijst ook nog naar een ander verhaal uit het Oude Testament. Hierin werd het Israëlitische volk met een slangenplaag gestraft voor hun zonden. Hun leider moest toen een bronzen slang maken en deze aan een paal spijkeren. Iedereen die door een slang was gebeten maar naar dit beeld keek, werd gered. Het gif was niet dodelijk voor hem of haar. En hier in Marcus hangt een mens aan het kruis…
Door God verlaten
Een ander bijzonder detail is dat het drie uur lang donker werd. Duisternis staat symbool voor de afwezigheid van God. Het is dus een soort zichtbare straf voor het volk. Maar juist in deze uren moest Jezus zo lijden.
En het aan eind daarvan, vlak voor Hij stierf, riep Jezus woorden uit die ook in Psalm 22 staan: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U...
-
Exodus betekent letterlijk ‘uittocht’. Dit Bijbelboek is als het vervolg van een goede film. Deel 2 pakt de draad van het verhaal van God en mens weer op, al zit er wel zo’n vierhonderd jaar tussen de dood van Jozef en de geboorte van Mozes, die naast God een hoofdrol vervult in dit boek. In die vier eeuwen is de wereld echter drastisch veranderd voor de nakomelingen van Jakob. Ja, God zegent hen met veel kinderen zoals hij aan Abraham had beloofd. En juist dat leidt tot problemen.
De Egyptische farao die in Exodus aan de macht is, kent de voorgeschiedenis niet en vreest dat de Israëlieten op een dag tegen hem in opstand zullen komen. Hij wil het slavenvolk Israël juist klein en zwak houden en neemt een gruwelijk besluit: alle pasgeboren jongetjes moeten ogenblikkelijk worden verdronken in de rivier de Nijl.
Laten we even op de rem trappen. Wat gebeurt hier? Om te beginnen, zien we dat farao zichzelf tot god verheven heeft. Hij laat zichzelf aanbidden, staat toe dat zijn volk talloze andere afgoden volgt en denkt dat hij over leven en dood mag beslissen. Hij staat dus vijandig tegenover God, maar er is ook een vijand die niet vaak met naam en toenaam wordt genoemd in de Bijbel.
In Genesis 3 wordt hij de slang genoemd, andere benamingen zijn ‘Gods tegenstander’, de ‘duivel’, ‘Lucifer’ en ‘god van deze wereld’. De Bijbel legt later uit dat er voor de val van de mens een rebellie in de hemel was. Eén van de belangrijkste engelen kwam tegen God in opstand en sleepte 1/3 van alle engelen in zijn val met zich mee. Hij is geen partij voor God, maar doet zijn uiterste best om Gods plannen te dwarsbomen. Zo heeft hij vanaf het begin de mensen verleid kwade dingen te doen in de hoop dat God hen zou verlaten. Toen God beloofde een nieuwe Adam te sturen heeft deze duivel meer dan eens geprobeerd Abrahams nakomelingen uit te roeien.
Wat we hier aan het begin van Exodus dus zien, is een regelrechte aanval op het verlossingsplan van God. Zonderen mannelijke kinderen zal het Israëlische volk immers uitsterven. Israël roept het uit tot God en God antwoordt.
Eerst keert God farao’s plan om. Een Israëlische moeder gooit haar zoontje Mozes in de Nijl, maar wel in een waterdicht mandje. (Fun fact: het hier gebruikte Hebreeuwse woord voor ‘mandje’ is ‘Ark-je’.) De baby drijft af naar de plaats waar een Egyptische prinses aan het baden is, op een afstand gevolgd door zijn zus Miriam. De prinses vindt het kind, laat haar moederhart spreken en besluit de Hebreeuwse baby te houden. Maar aangezien er geen oplosmelk was in die tijd, moest ze wel een vrouw vinden die het kind kon zogen. Precies op dat moment verschijnt Miriam ten tonele en geeft ze aan dat haar moeder dat wel kan doen. De prinses betaalt Mozes’ moeder om voor hem te zorgen. Als de jongen ouder is, gaat hij aan het hof wonen.
De God van zijn voorvaderen kent hij niet zo goed, maar hij verraadt zijn afkomst niet. Het doet hem pijn dat hij zoveel privileges geniet, terwijl zijn volksgenoten zo zwaar lijden onder de dwangarbeid die ze moeten doen. In een woedeaanval slaat hij een Egyptische opziener dood. Als blijkt dat getuigen hem hebben gezien, vlucht hij de woestijn in uit vrees te worden gearresteerd en gedood.
Mozes sluit zich aan bij een woestijnvolk, trouwt en lijkt zijn afkomst volledig te vergeten. Tot veertig jaar later, Mozes is inmiddels tachtig, de God van zijn voorvaderen aan Mozes verschijnt. Hij spreekt tot de prins die inmiddels vrede heeft met zijn bestaan als herder en draagt hem op terug te gaan naar Israël. Want, zo zegt God, Hij ziet het leed van Israël en nu is de tijd gekomen om in te grijpen.
Mozes sputtert flink tegen. Wie is hij om het op te nemen tegen de machtige farao? God is niet onder de indruk van al zijn tegenwerpingen en uiteindelijk keert Mozes terug naar Egypte en confronteert de farao met de opdracht van God. De farao weigert zijn slaven te laten gaan, precies zoals God voorspelde aan Mozes.
De plagen
Dus laat God het rampen regenen. Tien plagen stort Hij over Egypte uit. Hier volgen de eerste negen:
1. Het water van de Nijl verandert voor enige tijd in bloed en is ondrinkbaar,
2. Kikkers bestormen het land,
3. Luizen (Statenvertaling) of muggen (NBG-vertaling) teisteren het land,
4. Steekvliegen bezeren de Egyptenaren,
5. Een veepest doet een groot deel van het Egyptische vee de das om,
6. De Egyptenaren krijgen te maken met zweren op hun huid,
7. Onweer, hagel en vuur verwoesten een groot deel van de Egyptische gebouwen,
8. Sprinkhanen eten de gewassen,
9. Het hele land van Egypte, behalve het gebied waar de Israëlieten wonen, wordt dagenlang in duisternis gehuld.
Waarom strafte God Egypte zo? Het was een zondig volk dat andere goden volgde en zijn koning (de farao) ook als een god vereerde. Iedere plaag is een regelrechte aanval op de zondige samenleving, want iedere ramp was rechtstreeks gekoppeld aan minstens één god van Egypte. De god van de Nijl is bijvoorbeeld Sobek en hij symboliseert de vruchtbaarheid van de rivier en dus Egypte. De zonnegod, Ra, werd onttroond tijdens de negende plaag.
Verschillende keren belooft de farao aan Mozes om het volk te laten gaan, maar zodra de ramp voorbij is, bedenkt hij zich weer. Vijf keer zegt de Bijbel dat de farao ‘zijn hart verhardde’. Zijn mededogen verdween dus. Maar de Bijbel zegt ook vijf keer dat God het hart van de farao verhardde. Dat maakt het voor ons ingewikkeld. Was het nu God of de farao die farao’s hart koud als een steen maakte?
Het is moeilijk te verklaren, maar het punt dat de Bijbel lijkt te maken is dit: hoewel God wist dat de farao zijn hart zou verhardden en dat hij niet tot inkeer zou komen, geeft God hem toch telkens de kans. Had farao maar één van die kansen aangegrepen!
Helaas doet hij dat niet en dus laat God de tiende plaag op Egypte neerdalen. De misdaad uit het begin van het verhaal - de dood van talloze jongetjes - wordt nu gewroken. Alle eerstgeborenen zullen omkomen, zowel die van de Egyptenaren als die van de Israëlieten.
Hier zien we een parallel met het verhaal van Abraham die zijn zoon Isaak moet opofferen. Ook hier in Egypte wil God boetedoening voor de zonden van de mensen. Maar net zoals hij Abraham een plaatsvervangend offer aanbood, biedt God ook hier een uitweg. Voor zowel Israëlieten als Egyptenaren.
God geeft via Mozes de opdracht om een lam te slachten en bloed op de deurposten te verven. Iedereen die in zo’n huis verblijft, wordt beschermd door het bloed van het lam.
En zo gebeurt het dat Israël voor het eerst Pesach viert, een speciale maaltijd die nog altijd gevierd wordt door religieuze joden, waarbij ze hun kinderen vertellen over de uittocht uit Egypte. Deze maaltijd is uiteraard een vooruitwijzing naar het Lam van God: Jezus Christus, die later geslacht zou worden als plaatsvervangend offer.
- Laat meer zien