Afleveringen

  • Als ik maar weet, dat ook voor mij,
    De Heer aan ’t kruishout stierf;
    En dat de Heiland ook voor mij,
    Een levenskroon verwierf.
    Nader tot U, nader tot U,
    Nader mijn Heiland tot U;
    Als ik maar weet, dat alles hier,
    Mij nader brengt tot U.

    Als ik maar weet, Uw liefde o Heer,
    Vertroost mij dag aan dag;
    Dan juich ik voort, wat ook mijn lot
    Op aarde wezen mag.
    Nader tot U, nader tot U,
    Nader mijn Heiland tot U;
    Als ik maar weet, dat alles hier,
    Mij nader brengt tot U.

    Als ik maar weet, ook als op aard’
    Mij droefheid wacht of kruis;
    Dat ieder kruis mij nader brengt
    Bij ’t eeuwig Vaderhuis.

    Nader tot U, nader tot U,
    Nader mijn Heiland tot U;
    Als ik maar weet, dat alles hier,
    Mij nader brengt tot U.

  • Toch is het niet zo dat Job een voortdurende rustige omgang met de dingen kent. In het begin van Job 3 horen we hem zijn geboortedag verwensen. Hij gaat door een inktzwarte nacht en spreekt de gevoelens die daarmee samenhangen uit. Blijkbaar kan dit, dat Godsvertrouwen en een diepe ervaring van donkerheid elkaar opvolgen. Zo op de berg, zo in het dal. Terwijl de Heere onveranderd Dezelfde is.

    Niet al de wegen die de Heere met ons gaat, zijn voor ons begrijpelijk. Soms blijft een helder antwoord uit, als het gaat om de ‘waarom’ vraag. Dwars door de stormen heen, blijkt de Heere echter wel het roer te houden. Hij is altijd groter dan de nood, Zijn kracht is sterker dan het geweld.

    Het dal van verlies en rouw kan samen gaan met diepe gevoelens van gripverlies en onzekerheid. In dit dal worden we geregeld overspoeld door gevoelens van verlatenheid of onbegrepenheid. Tegelijkertijd is het zo dat juist dergelijke periodes ons een nieuw zicht op de Heere kunnen geven. In de crisis leren we Hem op een nieuwe manier verstaan. Eigenschappen van God waar we eerder minder zicht op hadden, komen nu helderder in het licht. Voor wie werkelijk leeft van genade, is de crisis vaak als een kronkelweg die leidt tot een dieper verstaan van de Heere. Hoe bochtig de weg ook blijkt, Hij is erbij. Groter dan de Helper, is de nood toch niet.

    Hier wordt een kloof zichtbaar tussen religieus leven in uiterlijke vorm, of werkelijk omgaan met de Heere. Wie enkel religieus leeft, maar niet werkelijk Christus’ voetstappen drukt, zal in de crisis de Heere de rug toekeren. Job toont ons echter dat hij zwarte dieptes kent, maar uiteindelijk toch komt tot de belijdenis: ik weet Mijn Verlosser leeft.

  • Zijn er afleveringen die ontbreken?

    Klik hier om de feed te vernieuwen.

  • Geen uitleg

    Abraham antwoordt niet. De stille man, de grote zwijger uit het Oude Testament, spreekt niet tegen. God heeft hem dit gezegd. Hij vraagt ook geen tekst en uitleg. Hij heeft God ontmoet. En God heeft tot hem gesproken. Zal hij God antwoorden? Zal hij God ter verantwoording roepen? Abraham geloofde God onvoorwaardelijk. Er staat alleen, dat hij 's morgens vroeg op stond. Er staat niet dat hij die nacht niet geslapen heeft. Ook niet, dat hij wél geslapen heeft. Hij stond alleen maar vroeg op.


    God dienen, dat betekent niet lui zijn. Vroeg tot Zijn dienst, ook als Hij het zwaarste van iemand vraagt. Zelf zadelt hij de ezel. Zelf neemt hij twee van zijn jongens mee. — En IsaĂ€c — Twee knechten en zijn zoon. Zelf kloofde hij het hout, waarop het offer gebracht moet worden. Dat is wat! Wat een geloofsgehoorzaamheid. Wat een gedachte voor Abraham. Er staat niet, of hij met Sara overlegd heeft. En hij ging naar de plaats, die God hem gezegd had. Op de derde dag zag hij die plaats van verre. Dat is wat: hij mocht als eerste de plaats zien van het offer, als de vader van de gelovigen! Hij mocht als eerste de plaats zijn waar zo veel duizenden de ogen van het geloof op richten zullen. Maar dat wist Abraham nog niet. En Abraham zweeg stil, dragend zijn last, Gods last.

    Beloften

    Dan laat Abraham de jongens met de ezel achterblijven. „Ik en de jongen zullen heengaan tot daar. Als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren." Zou Abraham niet geloven in het offer zijns zoons? Zou God het niet menen? Of zou door hem heengloren het geloof, dat God hem uit de doden zou weergeven? Ik geloof het laatste. Deze zoon had God hem beloofd. Uit hem had hij overvloedig zaad beloofd. Zouden Gods beloften hun vervulling missen? Dat kon niet zijn! Al moet het dwars door de dood heen, „Ik en de jongen komen weder". Hebreen 11 : 18 zegt dat!

  • Op weg naar bet offer
    Het is een van de aangrijpendste gedeelten, die wij vandaag hebben te behandelen. Ware het niet, dat de God van de waarheid hierachter stond, ware het niet de geloofsbeproeving, die de God van alle genade aan Abraham zond, wij zouden het niet wagen hierover te handelen. Dit woord is tot troost geworden voor velen, die het offer van een kind, soms een enig kind moesten brengen. Dit woord is de profetie geworden van dat enig offer, wat God gegeven heeft in de dood van Zijn eigen, eniggeboren Zoon, de Heere Jezus Christus.


    „Na deze dingen". Na al wat Abraham in zijn veelbewogen leven heeft meegemaakt, trekken uit zijn land en maagschap, enkele malen emigreren voor een tijd vanwege hongersnood, dan de steeds maar uitgestelde hoop op de vervulling van de belofte van zaad te ontvangen, het heenzenden van IsmaĂ«l, wat Abraham zeer zwaar gewogen heeft. Toen dan eindelijk is de zoon van de belofte hem geschonken. Dit was de zoon van zijn blijdschap, de zoon van zijn lachen.

    Beproeving
    En toen is dan de verzoeking Gods over hem gekomen. De Heere verzoekt niemand met het kwade en tot het kwade. En als Hij verzoekt, dan is het een geloofsbeproeving. Doorgaans zoekt de Heere daarvoor het liefste, wat een mens heeft. Abraham heeft al zovele beproevingen gehad in zijn leven. Wie de Heere liefheeft, die kastijdt Hij en Hij geselt een iegelijken zoon die Hij aanneemt. God komt persoonlijk tot Abraham. En Hij spreekt tot Abraham. Hij roept hem bij name. Dan zegt Abraham: „Zie hier ben ik." Dat is de bereidheid om naar God te luisteren. Dat is geen vreemde zaak voor Abraham geweest. Reeds zoveel opdrachten heeft hij van God ontvangen en ook zovele eisen. Gelukkig, die met een sprekende God te doen heeft. Gelukkig ook, die met een bevelende God te doen heeft. Gelukkig ook, die op zijn tijd met een bestraffende God te doen heeft.


    „Zie, hier ben ik." Ik ben bereid om naar U te horen. Ik ben' ook bereid om te doen wat Gij zegt. Ik ben bereid om te doen wat Gij mij beveelt. God dienen, dat betekent naar God horen. God dienen, dat betekent doen wat God zegt. God heeft Abraham zoveel goede dingen reeds laten doen. En het is met God altijd goed uitgekomen!

    IzaĂ€k – zoon van de lach
    En nu komt de Heere met deze verzoeking, met deze geloofsbeproeving. Neem nu Uw zoon. Nu is deze zoon wel het teerste bezit wat Abraham heeft. Sara is zijn liefde. Maar Sara is oud, evenals Abraham nu zelf. Maar dit kind is zijn hoop, de hoop van zijn bezit. Het is zijn erfgenaam, maar ook de voortzetting van zijn geslacht. Het is Abraham ook zĂł zwaar gevallen om IsmaĂ«l weg te zenden. En hij heeft het gedaan op Gods nadrukkelijk bevel. Maar nu dit: „Neem uw zoon, uw enige, dien gij lief hebt." God legt met elk woord meer gewicht op de zaak. Dit is al wat Abraham heeft. Waar hij ook al zijn liefde op gelegd heeft na het heengaan van IsmaĂ«l. God noemt hem ook bij name: IzaĂ€k. Dat was Sara's lachverwekker, dat was ook Abraham's lachverwekker.


    Neem uw zoon. Wat moet Abraham gaan doen? Ga henen naar het land Moria. Dat is een bergengroep bij en rond Jeruzalem. God vertelt aan Abraham niet, wat Hij van zins is. God vertelt hem niet dat dit de plaats wordt, waar de offeranden aan Hem in de toekomst gebracht zullen worden, als eens David daar de tabernakel zal stichten, als eenmaal Salomo daar de tempel zal stichten. God vertelt aan Abraham niet dat Hij daar eens in al Zijn heerlijkheid zal gaan wonen, tot in geslachten. En God vertelt niet, dat daar op Ă©Ă©n van die bergen de Heere Jezus zal lijden en sterven tot een slachtoffer voor de zonde.

  • Dan sprak Hij: „Ik kwam slechts voor Isrel,
    En breng zijn verlorenen weer”.
    Hoe trof haar dit woord in het harte!
    Van schuld overtuigd knielt zij neer.
    Is dat niet de Heer aller Heeren
    Die haar in het harte kon zien?
    Hoe dringt het haar Hem nu te eeren
    En hoopvol tot Jezus te vliĂȘn.
    O, Jezus, ontferm U ook mij!
    O, Jezus, ontferm U ook mij!
    O, reinig mijn ziele en lichaam;
    O, Jezus, ontferm U ook mij!


    „Het zou niet betamelijk wezen”,
    Zoo ging Jezus ernstig door,
    „Het brood van de kind’ren te nemen
    En werpen ’t den hondekens voor.”
    Waar moet zij, Heidin, nu toch henen?
    Is al hare hoop nu verstoord?
    Neen, zie het geloof zich verheffen,
    En hoor het aangrijpende woord:
    O, Jezus, ontferm U ook mij!
    O, Jezus, ontferm U ook mij!
    O, reinig mijn ziele en lichaam;
    O, Jezus, ontferm U ook mij!

    „Ja, Heer; doch de hondekens eten
    Toch ook van der kinderen brood,
    Dat valt van de tafel huns heeren,
    Uw liefd’ is toch eindeloos groot.”
    „Groot is uw geloof”, sprak toen Jezus;
    „Ga heen, uw gebed is verhoord;
    De kwaal heeft uw dochter verlaten,
    Uw harte is rein door Mijn woord.”

    O, Jezus, ontferm U ook mij!
    O, Jezus, ontferm U ook mij!
    O, reinig mijn ziele en lichaam;
    O, Jezus, ontferm U ook mij!

  • Hoewel de man als priester in het gezin de aangewezen persoon is, blijken moeders in de praktijk nogal eens de geloofsopvoeding te leiden. Op zichzelf is het een zegen wanneer je dit als moeder met liefde doet. Je werk zal niet zonder vrucht zijn. Zoals moeders in de Bijbel die hun kleine kinderen tot Jezus brachten. Deze kleine kinderen gingen niet zonder zegen weg. Moeders die thuis de kar trekken op het gebied van de geloofsopvoeding doen dit verwachtingsvol!

    Tegelijkertijd is en blijft de vader als priester eindverantwoordelijk voor de geloofsopvoeding. Daar kan hij zich wel aan onttrekken, maar niet zonder daarmee nadrukkelijk de opdracht van de Heere in de wind te slaan. Argumenten als ‘ik ben niet zo’n prater’ en ‘mijn vrouw doet dit nu eenmaal gemakkelijker’, doen niet ter zake. Je bent verantwoordelijk. Waarvoor geldt: de Heere geeft wat Hij vraagt.

    Overigens betekent het niet dat Ăłf de moeder Ăłf de vader de geloofsopvoeding vormgeeft. Je doet dit samen. Waarbij je elkaar aanvult. De basis vormt een heldere en dagelijks terugkerende structuur. Vaste rituelen bij het ontbijt en bij het avondeten. Of je de kinderen nu Ă©Ă©n of twee keer per dag allemaal rond de tafel hebt, laten dit momenten zijn die altijd samengaan met geloofsopvoeding. Denk aan Bijbellezen, kinderbijbel, dagboek en gebed.

    Bij kleine kinderen vormt het slapengaan een vast ritueel. Mijn eigen vader was doorgaans de meeste avonden per week weg toen ik jong was, als vijfde van zes kinderen. De vaste afspraak was echter dat hij na het avondeten ‘de kleintjes’ naar bed bracht. Dat waren mijn zusje en ik. Dit had een vast ritueel. We sprongen rond en zongen ‘Jan Huigen in de ton’. Hij las voor uit Rozemarijntje. We zongen een kinderlied en baden op onze knietjes voor ons bed ‘ik ga slapen ik ben moe’. Daarna stopte hij ons stevig toe en deed even later zijn colbert weer aan voor een vergadering. Blijkbaar is dit een kwestie van ‘willen’ en ‘doen’. Nu besef ik pas dat dit betekende dat mijn vader zichzelf deze structuur oplegde en daarom volhield. Wat een zegen.

    Je kunt een man niet dwingen tot geloofsopvoeding. Wel kun je hem erop wijzen dat je kinderen maar Ă©Ă©n keer kunt opvoeden. Leg hem in liefde de keuze voor welke van de dagelijkse gezinsrituelen hij als taak voor zich ziet. Geloofsopvoeding begint met een besluit.

  • Doop

    Wat een wonderlijke man, hoe komt hij aan die kennis? Hoe weet hij van de Doop? Hij kan al geweten hebben van de proselietendoop, die toegang gaf tot het Jodendom. Maar hier weet hij van de Christelijke Doop, die Christus aan Zijn discipelen heeft opgedragen bij Zijn heengaan. Denkelijk heeft Filippus bij het breedvoerige onderricht op de wagenrit ook hiervan verteld, als het teken van het verbond van de genade en als het teken van de inlijving in Christus' kerk. Deze man vraagt daarnaar, is daar begerig naar.

    Wat een bijbelse gangen gaat die man. Dat mag wel, zegt Filippus, als u van harte gelooft. Dan is het geoorloofd. De Doop is een hoge zaak: het is de bevestiging van de genade. Als iemand van harte gelooft, dan is de Doop een teken van de ontvangen genade en ook een zegel op de ontvangen genade. Zo u van harte gelooft, hecht God het zegel aan de belofte.

    Geloofsbelijdenis

    Helder en klaar zegt de Moor: „Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon Gods is." Wat een belijdenis: in Ă©Ă©n korte zin al het heil. In Ă©Ă©n korte zin heel de bijbel. Hoe weet die man dat? Door de Heilige Geest. Hoe weet die man dat? Door het geloof, door de prediking van Filippus. Dan beveelt de Moorman — niet Filippus — de wagen stil te houden. En daar dalen twee mensen in het water — Filippus en de kamerling — en Filippus doopt de zwarte heer. Als eerste uit het land van de Moren.

    Jesaja

    Ik moet u op iets attent maken. Het laatste vers van Jesaja 52 — vlak voor Jesaja 53, het onderwerp van hun gesprek — luidt: „alzo zal Hij vele heidenen besprengen, ja de koningen zullen hun mond over Hem toe houden; want dewelken het niet verkondigd was, die zullen het zien, en welken het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan." Ziet hier, of dat niet letterlijk aan de Moorman vervuld is: dit woord van de profetie.

    Dat is dus de bevestiging van het geloof van de Moorman: vooreerst de Doop. Dan de belofte uit Jesaja 52 : 15. En de laatste bevestiging, die de Moor ontving was, dat de Geest terstond hierna Filippus wegnam — waarschijnlijk door de lucht — en dat daar een diepe blijdschap in het hart van de man kwam, zodat hij heel Filippus niet meer miste en aan Jezus genoeg had. Ook dat is een les voor Gods volk, dat men van de leraars afmoet, om in de vreugde van het heil en in de vreugde van het Woord alleen te leven.

  • Belijden

    Onder de titel ‘Blijmoedig belijden – overdenkingen voor en na de toelating tot het Heilig Avondmaal’, schreef dr. H. Bavinck een handzaam boekje. In een gezamenlijk voorwoord duiden prof. dr. H. van den Belt en prof. dr. W. van Vlastuin het aan als een ‘gouden kleinood’. Bavinck publiceerde het boekje in 1901 voor hen die geloofsbelijdenis aflegden en de toegang verlangden tot het Heilig Avondmaal. Daar kan de nodige strijd mee samengaan, Bavinck had daar oog voor. Ds. T.A. Bakker hertaalde dit boekje dat destijds uitkwam onder de titel ‘Offerande des lofs’ en voorzag het van een nieuwe titel: ‘Blijmoedig belijden’.

    Verbond

    In het verbond eist de Heere ons met onze kinderen op voor Zijn dienst, zo stelt dr. H. Bavinck. ‘Zij worden erin geboren en zijn er van hun prilste begin in begrepen. Niet van nature, maar uit genade, omdat God beloofd heeft de God van de gelovigen Ă©n van hun nageslacht te zijn.’

    Opvoeding

    Als het gaat om de plaats van de mens in het verbond, wijst Bavinck op de verhouding van verbond en verkiezing. ‘De verkiezing houdt in dat God bepaald heeft wie zeker de eeuwige zaligheid zullen beĂ«rven. Maar het verbond beschrijft de weg waarlangs Hij de uitverkorenen tot deze eindbestemming leidt.’ De Heere werkt de bereidwilligheid uit in het hart, om Hem alleen te dienen. ‘Omdat God zowel het willen als het werken naar Zijn welbehagen in hen werkt, spoort Hij hen aan en stimuleert Hij hen om hun eigen zaligheid met vrees en beven uit te werken (Fil. 2: 12-13). Door de genade van God zijn ze wat ze zijn (1 Kor. 15: 10). Ze kunnen alle dingen door Christus, Die hun kracht geeft (Fil. 4: 13). Omdat Christus in hen leeft, leven zij door het geloof in de Zoon van God (Gal. 2: 20).’

    Nadrukkelijk geeft Bavinck oog voor ouders, school en kerk die door de Heere als middelen worden ingezet. ‘EĂ©n geloof en Ă©Ă©n Doop bindt gezin, kerk en school samen. EĂ©n belijdenis is het waarop ze alle drie rusten.’ Bavinck wijst daarbij op het Woord als genademiddel. Het Woord en het geestelijk leven zijn afkomstig van dezelfde Geest. ‘Daarom is het een betrouwbaar kenmerk van het geestelijk levens als ons hart naar dat Woord verlangt.’

    Belijdenis

    Bavinck beschrijft de ontwikkelingen die leidden tot onze huidige gewoonten ten aanzien van openbare geloofsbelijdenis. Hij wijst op de verbinding van doop, belijdenis en avondmaal. ‘En nu, nu hij tot de jaren des onderscheids is gekomen, spreekt hij ootmoedig en kinderlijk, maar ook gelovig en overtuigd, voor alle mensen uit dat God zijn God is. Hij legt zijn hand in de hand van de Heere.’ Deelname aan het Heilig Avondmaal volgt na oprechte zelfbeproeving. Bavinck wijst erop dat het hele leven om een voortdurende geloofsbelijdenis vraagt. ‘Want het geloof kan niet anders dan belijden.’ Belijden is volgens Bavinck een heerlijk voorrecht en een hoge eer.

    Katholiciteit

    Wie belijdenis doet, stelt zich onder het opzicht van een kerk. Hoe verhoudt zich dit tot de andere kerken? Bavinck breekt een lans voor katholiciteit, maar bevestigt tegelijkertijd het goed recht van de eigen kerkelijke positie in het licht van belijdenis en wereldkerk.

    Met dit boekje heeft ds. T.A. Bakker een schat opgedolven uit de traditie van de kerk. Wie dit leest en herleest, krijgt oog voor de gebinten in het huis van de geloofsleer.

    Uitgeverij: De Banier

    ISBN: 978 94 0290 8572

  • Leven

    Dat is dus de Schrift, die de Moorman las. En die hij dus weer voorlas aan Filippus. En dan komt zijn vraag: „Ik bid u, van wie zegt de profeet dit, van zichzelven of van iemand anders. Wees zo ootmoedig: Ik bid u." Eerst bad hij of Filippus op de wagen bij hem wilde komen zitten. Nu bidt hij om uitlegg Hij staat hier voor het grote geheim van de bijbel, de tweede Persoon van de Goddelijke Drievuldigheid. Hij was als een bekeerde Jood naar Jeruzalem gegaan, en hij had het niet gevonden. Want niemand kent de Vader dan de Zoon en die het de Zoon wil openbaren. Hier staat de Moorman voor de verborgenheid van de Godzaligheid: „God geopenbaard in het vlees." Heel het geheimenis van de lijdende Verlosser. „Ik bid u, van Wien zegt de profeet dit, van zichzelf of van iemand anders? " Ja, dit geheim moet afgebeden worden.

    En dan staat er: „En Filippus deed zijn mond open en beginnende van de Schrift, verkondigde hem Jezus." Even plechtig als bij Jezus' eerste preek, staat er dat hij zijn mond opende. Als Christus Zich voor het eerst openbaart, dan gaat de mond van de waarheid open. Dat is een groot gebeuren in iemands leven. Dan komt hij tot het leven, want die Mij vindt, die vindt het leven. Zo ook als een dienaar van het Woord — al is het een eenvoudige diaken — evangelist — zijn mond opent om het leven te openbaren, dan gaat de mond van de waarheid voor zo iemand open.

    Christusprediking

    Hoelang Filippus over deze Christusprediking gedaan heeft, weten wij niet. In welke taal Filippus tot de kamerling gesproken heeft, weten wii niet. De Geest, Die net uitgestort was, is in staat geweest Filippus Moors te doen spreken, maar hoe het ook zij: die ene Christusprediking, uit Jesaja 53 getrokken, is voor de Moorman afdoende en duidelijk geweest. Dan kan men de hele bijbel doorpreken, zonder te vervelen. Dan valt de tijd weg. Dan is het, of de eeuwigheid in zo'n dienst valt, of de eeuwigheid op die wagen valt. De woeste weg was zeer lang, maar voor een van heil vervulde prediker niet te lang en voor een heilbegerige zoeker niet te lang.

    Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen, Zal 't schoonste lied van enen Koning zingen; Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft, Is z' als de pen van Ă©Ă©n, die vaardig schrijft. Beminlijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven. Gaat al het schoon van de mensen ver te boven; Gena is op Uw lippen uitgestort, Dies G' eeuwiglijk van God gezegend wordt.

  • Lezen

    ‘Hij zocht een lange, eenzame, woeste weg, om onderweg te kunnen lezen. Hij had het in Jeruzalem niet gevonden. Nou, dan hou je op, hù, en gaat teleurgesteld naar huis. En rolt die rol dicht. En als je een godsdienst vindt, waar je niets van begrijpt, dan houd je ook op. De man leest, hotzebots op zijn wagen. Maar 't heeft hem zo te pakken, dat hij maar doorleest, hardop zelfs. Hij let niet op zijn knechten, maar leest maar. Wat ook de koetsier, de palfrenier, de knechten denken. Misschien wel leest hij ook om hen gaande te maken. Niet gevonden en toch zoeken. Dat is voorbereidend werk Gods in zijn ziel. Hij ziet niet eens die vreemdeling daar lopen, hij leest maar door, hardop.

    Geest

    De Geest — nu niet de engel, maar de Geest Gods Zelf, de Geest des Woords Zelf, Die Filippus gedreven had naar deze man, naar deze behoeftige ziel, deze aangeslagen ziel — spoort Filippus aan: „Ga toe en voeg u bij deze wagen." Filippus gaat toe — en hoort hij dat nu goed, zit die man in een rol van de bijbel te lezen? Is dat Jesaja, uitgerekend Jesaja 53? Zou hij het wagen, die deftige heer, de hoogste waardigheidsbekleder van een Moors hof... zou hij het wagen hem in zijn lectuur te storen? Die geheel verzonken is in de bijbellectuur storen? ... Leest u ook zo aandachtig, dat u niets hoort en ziet?

    Vraag van het hart

    De Geest stuurt Filippus. Ga maar! Heel beleefd en bescheiden zegt Filippus: „Verstaat gij ook hetgeen gij leest? " Juist op het punt, juist bij de tekst, waar de man in de knoop zit, waar hij vastgelopen is, haakt de Geest in en dat is de Geest van de Schrift. God komt toch zo altijd op tijd, hù. Dat is voorbereidend werk van de Heilige Geest-Een man, die zo'n reis maakt, om in Jeruzalem te aanbidden. Niets gevonden? Jazeker: hij had behoefte gevonden, jazeker, hij had een rol gevonden. En ondanks het niet begrijpen, zette hij door met lezen. Daar wordt wat onbegrepen gelezen en toch doorgelezen, waarbij men het Woord Gods toch niet terzijde legt. Toch niet losgelaten. Dat is ook voorbereidend werk, als daar een vraag komt, niet van nieuwsgierigheid, niet van betweterij, maar van een ongeveinsde belangstelling. Dit is de vraag van Filippus, die een vraag is naar het waarachtig zieleheil van de Moorman. Vragen als: „Verstaat gij dat ook? " zijn wijze zielevragen.

    Begrijpen

    „Verstaat gij ook wat gij leest? " Dat was de beschaafde en bescheiden vraag van Filippus. Tevens de verstandige en heilsnoodwendige vraag. De Moorse kamerling is er helemaal in, als hij antwoordt: „Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand onderricht? " Hij kijkt Filippus aan. Zou die man daar meer van weten? Daar slaat een vonk over tussen die twee. Hij zou er niet meer van weten, maar hij weet er meer van. En inderdaad: Filippus weet er meer van, hij weet er alles van. En hij bad Filippus, dat hij zou opkomen en bij hem zitten. Moet u letten op de woorden: „de Moorman bad hem." Zo'n hoge man, de kanselier van CandacĂ©, de thesaurier-generaal van dat land, bad zo'n eenvoudige Filippus, de diaken, — Dat is werk van de Heilige Geest, als men gaat bidden, om de bediening van het Woord. Zelfs tot zo'n eenvoudige Filippus. Calvijn zegt, dat het een zonderlinge genade van de Heilige Geest is om bij het Woord, dat Zijn maaksel is, ook mensen te geven om het Woord uit te leggen. En toe te passen. Zo behaagt het de Heilige Geest om het Woord in te dragen, in het verstand, zodat wij het verstaan, in te dragen in het geheugen, zodat wij het bewaren, in te dragen in het hart, opdat wij het geloven.

  • Nederig

    Daar geschiedden onder deze eenvoudige figuur tekenen en grote krachten. Filippus is zo'n eenvoudige figuur, hij vond het niet erg, dat hij niét kon, wat de apostelen Petrus en Johannes wÚl konden, namelijk de handen opleggen, zodat de gemeente van Samaria de Heilige Geest ontving. Mooi is dat, als iemand achter anderen weet te gaan staan. Nu komt dan de geschiedenis, waardoor Filippus onder ons het meest bekend geworden is, namelijk die van de kamerling. Hierin kunnen wij zien, dat Filippus bij al zijn nederigheid echt niet niemand was. Het is zo'n lieflijk leven, klein en nederig bij God te zijn. Het is zo'n lieflijk leven, om de laagste plaats in Gods kerk in te nemen. Toen Filippus zo rustig achteruit trad, haalde de Heere hem naar voren.

    Woeste weg

    Daar kwam een engel tot hem, die hem zond naar de woeste weg, die van Jeruzalem afloopt naar Gaza, dwars door het gebergte heen. Twee wegen liepen van Jeruzalem naar Gaza, een goede en drukke weg, waar veel mensen reisden en deze stille, eenzame weg. De laatste moest Filippus nemen en de engel zeide hem niet, wat hij daar moest gaan doen. Zie, dat zijn nu Gods ware dienstknechten, zij worden zelf engelen, boden Gods genoemd, maar de engelen staan hun ten dienste. En zij brengen de bevelen Gods hun over. Daar wordt doorgaans niets bij gezegd: zij weten van te voren niet, wat hun wacht, zij hebben alleen maar te gaan, gehoorzaam en stil. Zo deed ook onze Filippus: hij stond op en ging heen. 't Was ook een lange weg van vele, vele mijlen. God zendt Zijn knechten nogal eens in de eenzaamheid en Hij leidt Zijn volk ook nogal eens in de eenzaamheid, om ze daar te leren en te bekeren. Hij neemt Zijn volk apart, Hij neemt Zijn knechten ook apart!

    Moorman

    En zie: een Moorman! Filippus was juist in het half heidense Samaria geweest en nu komt hij me daar een Moorman tegen: een kamerling, een machtig heer van CandacĂ©, de koningin der Moren, die over al haar schat was. Een groot en voornaam man dus! Die gekomen was om aan te bidden te Jeruzalem. En hij keerde wederom en zat op zijn wagen en las de profeet Jesaja. Dat is een ontmoeting! God stuurt Zijn knechten nooit te vergeefs. Kon Filippus denken om op die woeste weg iemand te vinden? Kon hij denken daar zo n man te vinden? De Moorman was een aangeslagen man. Hij was een proseliet, hetzij van de poort, hetzij van de gerechtigheid. Dat zaad van de koningin van Scheba — uit Salomo's dagen — had eeuwen later nog vrucht gedragen, bij een man aan het hof. Die man was gaan aanbidden in Jeruzalem. Wie gaat er nu vandaag zo'n reis maken om tot God te bidden — de God van IsraĂ«l?

  • Staat op en strijdt de goede strijd
    tot al wat God u vraagt, bereid,
    Hij is uw kracht, Hij is uw recht;
    Hij heeft de zeeg' u togezegd

    Staat op en richt het aangezicht
    tot God omhoog en doet uw plicht
    en schoon uw weg oneffen zij,
    Hij licht u met Zijn schijnsel bij.

    Vertrouw, tenslott' uw levenslot
    uw aards, uw eeuwig heil aan God,
    Maakt u geen zorgen voor de tijd
    vertrouw de Gids, die u geleidt.

    Staat op en weest dan niet bevreesd
    nog is Hij wat Hij is geweest,
    uw hulp, uw steun in tegenspoed
    uw eeuwig heil, uw eeuwig goed.

    Dichter: John Samuël Bewley Monsell.

    Vertaling: Jacqueline van der Waals

    Hervormde Bundel, 1938

  • EĂ©n van mijn voorgangers in de gemeente van Sint Annaland is ds. D.J. van Dijk. Hij overleed in 1987 op 89-jarige leeftijd. Jarenlang schreef hij in het zendingsblad ‘Alle volken’ over ontwikkelingen ten aanzien van het zendingswerk dat door de Gereformeerde Zendingsbond werd verricht. Zelf diende hij vele jaren in Toradjaland (IndonesiĂ«) als zendeling. Eens doopte Van Dijk meer dan 300 mensen op Ă©Ă©n dag. Dit zijn aantallen die ons bevattingsvermogen haast te boven gaan. Een kerk vol.

    Meer dan eens is mij de gedachte bekropen: moeten we nog wel zending bedrijven? Is Nederland niet zelf een zendingsland? Dat laatste is zondermeer waar. De velden zijn wit om te oogsten en de arbeiders zijn weinig. Toch ligt er nog wel degelijk een opdracht voor het bedrijven van zending in de wereld.

    Als bestuurder van NET Foundation maakte ik in de afgelopen jaren kennis met het werk van Bijbelscholen op diverse continenten. Indrukwekkend om de verslagen terug te lezen van werkers in de wijngaard van de wereldkerk. De toegevoegde waarde van de Westerse kerk werd mij daarbij al helderder.

    Toerusting en vorming

    Waar veel voorgangers in de wereldkerk nauwelijks opleiding kregen, mag de Westerse kerk delen van de rijke erfenis waar zij uit kan putten. We zijn als theologen in Nederland breed gevormd. Een predikant in Nederland is gewend om te putten uit een brede bibliotheek. Geregeld verzuchten we als predikanten tegen elkaar: ‘Het leven is te kort om alles te lezen dat ik heb staan’. Wie structureel studeert, doet gaandeweg een schat aan kennis op die verkruimeld wordt in pastoraat, prediking en onderwijsgevende taken. De vreugde van studie in de stilte, is dat het vruchtbaar wordt op de terreinen van het leven waar we mogen dienen en zaaien.

    Vanuit deze schat mag gedeeld en gezaaid worden in Nederland. De blik mag echter verder gaan. De wereldwijde kerk is verlegen om Bijbels, gereformeerd onderwijs. Terwijl allerlei dwalingen hun spoor trekken, dienen voorgangers die de Schrift trouw blijven hun onderwijs vruchtbaar te maken voor de wereldkerk. Dit vereist uitzendingen, waardoor medebroeders in de wereldkerk meer ontdekken van de rijkdom van de Schrift.

    Ik hoorde van voorgangers in Afrika die reeds geholpen waren met een kinderbijbel, om focus aan te brengen bij de boodschap van hun preek. Hoeveel te meer zouden voorgangers in verafgelegen streken geholpen zijn als zij leerden putten uit de schatten van de traditie van de eeuwen. Dit vraagt om een periode van gezamenlijk optrekken en samen leren. Waarbij zowel de ontvanger als de gezondene, zich samen opstellen als leerling van de Schrift. Opleiding en vorming van voorgangers dient een belangrijk focuspunt te zijn bij onze zendingstaak in de wereld. Zodat het onderwijs dat gedeeld wordt, stem krijgt in de lokale taal, door voorgangers die de boodschap delen met hun eigen volksgenoten.

    Zendingswerk krijgt gestalte in Woord en daad, spreken en dienen. Missioloog Leslie Newbigin (1909-1998) omschreef dit als volgt: ‘Christelijke zending is door het hele leven gestalte geven, voor de hele wereld, dat Jezus Heere is over allen.’

    Zending vandaag

    In de afgelopen periode las ik het boek Encountering Theology of Mission van dr. Craig Ott en dr. Stephen J. Strauss. Twee mannen die een spoor van ervaring trokken, als het gaat om zendingswerk, op diverse continenten. Naast het vele goede wat ik hierin aantrof, raakte mij een enkele zin diep: ‘Wij zijn geroepen om dezelfde houding van dienstbaarheid en nederigheid aan te nemen, die getoond werd door Christus, Die afstand deed van Zijn bevoorrechte positie en de gestalte aannam van een dienaar (Fil. 2: 5-8).’ Laat dit onze houding zijn, dienstbaar aan de wereldkerk.

  • God en de kerk

    De Heere Jezus had al de landen van de wereld voor ogen, toen Hij de discipelen uitzond om Zijn getuigen te zijn. Inmiddels zijn alle zes continenten bereikt met het Evangelie. Dit is niet allereerst het werk van mensen, maar dat van de Heere Zelf. We spreken over ‘missio Deï’; God doet het Woord verbreiden op de aarde.

    Zending vormt niet het initiatief van enkele goedwillende mensen, die zich verenigingen. Hoewel zendingsorganisaties in de geschiedenis met zegen zending bedreven, ligt de eerste opdracht tot zending bij de kerk. De bekende zendingstheoloog dr. J.H. Bavinck (1895-1964) benadrukt dit: ‘In de lijn der Schrift is het volstrekt duidelijk, dat het de Kerk is, het lichaam van Christus, die het orgaan vormt, waardoor en waarin de verheerlijkte Christus zijn grote verlossingswerk aan de wereld openbaren wil.’

    Verandering

    Voetius (1589-1676) hanteerde een drieslag als het gaat om het bedrijven van zending: Bekering van de heidenen, planting van kerken en glorie aan Gods genade. Deze opdracht is in de afgelopen eeuwen door zendelingen met zegen uitgevoerd. Op alle continenten vinden we gelovige christenen, die in hun eigen taal de grote werken van God verkondigen. De Heere hield woord. Zijn Evangelieboodschap ging wervend door de wereld.

    Waar het Woord kracht doet, raakt dit geheel het leven. Volken die in aanraking komen met de Bijbelse boodschap, blijven niet wie ze waren. Soms betekent het dat gewoonten moeten veranderen en zeden in het licht van de Schrift anders worden beoordeeld dan voorheen. De boodschap raakt heel de mens en zijn levenshouding.

    Dr. J.H. Bavinck stelde daarom: ‘Christus zelf neemt het leven van de volkeren in Zijn bezit, het verminkte, het verwrongene, het ontaarde vernieuwt en herstelt Hij, Hij vult elk ding, elk woord, elk gebruik met een nieuwe gedachte en een nieuwe gerichtheid. Dat is geen ‘aanpassing’, geen ‘accommodatie’, het is in wezen de rechtmatige in-bezit-neming door Hem, aan wie alle exousia, alle macht in hemel en op aarde geschonken is.’

    Fasen

    We bevinden ons niet meer in de eerste eeuw na Christus, toen de apostelen het Evangelie verkondigden. Door de eeuwen heen zien we veranderingen optreden. Met dat het Woord breder verspreid raakt over de wereld, verandert de zending in haar benaderingswijze.

    Bavinck vat de zendingsgeschiedenis samen in vijf fasen:

    De oudste periode is die van de na-apostolische tijd. Zending rust in het spontane getuigenis van alle gemeenteleden. De tweede periode zet in zodra het christendom staatsreligie wordt. Het cultuurvraagstuk dringt zich dan sterk naar voren. Vreemde volken tracht men in te lijven in het ‘corpus christianum’. De derde periode is die van het piĂ«tisme en aanverwante stromingen. Men keert terug op het korte front: de eenvoudige verkondiging van de boodschap. Er speelt een sterker eschatologisch element dan dat eerder het geval was. In de vierde periode beseft men dat ook volksopbouw en cultuur om antwoorden vragen, juist daar waar het gaat om niet-christelijke religies. De vijfde periode wordt gekenmerkt door een meer oecumenische visie op het zendingswerk. De jonge kerken worden meer betrokken en gevoelen zelf ook hun verantwoordelijkheid.
  • Anders

    Door zijn relatie tot Christus is een christen iemand anders dan een niet-christen. Hij staat in een afzonderingspositie. Niet door eigen kwaliteiten, hoe hoog ze ook zijn, niet door eigen daden en werken, hoe edel ze ook zijn, maar uitsluitend door het werk van Christus en door de Geest van Christus die in ons woont, zodat Paulus juist ook in verband hiermee nadrukkelijk zegt:uit genade(Efeze 2:5).

    Verlossing

    In de tijd van Jezus en de apostelen werden de mensen vele wegen gewezen die zouden leiden tot de sotĂȘria: het heil, de verlossing. De apostelen, optredend in deze wereld, kenden maar Ă©Ă©n weg: die van het geloof in de gekruisigde en opgestane Heere Jezus Christus. Nu in onze tijd de kerk opnieuw komt te staan in een wereld waarin grote woorden worden gesproken, ettelijke programma's worden opgesteld en zij in de verzoeking komt ook Ă©Ă©n van deze hedendaagse bewegingen te worden, dient zij zich bij uitstek te concentreren op wat het eigenlijke is van haar boodschap, en daarbij zal zij uitkomen bij Christus, de Gekruisigde en Opgestane. Het is vandaar uit dat dan het christenleven zal moeten worden gezien!

    Dezelfde

    Het wezen van het christenzijn is onveranderlijk: het sterven en opstaan met Christus. De tijden en situaties mogen veranderen, Christus blijft dezelfde, zijn Woord blijft hetzelfde, zijn werk blijft hetzelfde. Wij kunnen niet gemakkelijker christen zijn en zalig worden dan voorgeslachten. Er is nog maar Ă©Ă©n weg tot het leven, namelijk de weg door de dood heen. In deze gedurige 'overgang' blijft het christenleven zolang de huidige bedeling duurt. De zonden houden niet op en daarom houdt ook niet op het doden van de zonde; maar daar Christus dood en zonden heeft overwonnen wint ook nu het leven het steeds weer in ons. De Geest van Christus is niet een werkloze en slapende Geest. Hij werkt Christus' opstanding uit in de harten van allen die met Hem door het geloof verbonden zijn. Het is niet te ontkennen dat de zonden steeds andere, nieuwe, misschien moet ik zeggen: heviger vormen aannemen, hetaanzienvan de mortificatie, de doding der zonden verandert daardoor, maar in dewortelblijft zij zich alle eeuwen door gelijk. De strijd die Augustinus heeft gestreden is nog de strijd van de christen en dat geldt zelfs al van de strijd van David, Jakob, Abraham en Adam. Ook de wereld rondom ons verandert, met als gevolg dat de levenshouding van de christen niet in alle eeuwenuiterlijkgelijk kan zijn, maarinnerlijkblijft zij het wel. Er is Ă©Ă©n geestelijk leven dat reeds de apostelen kenden en de patriarchen Ăšn wij die geloven.

    Vooruit en omhoog

    Het leven uit Christus stuwt naar Hem heen. Als Paulus spreekt inKol. 3:1over het 'opgewekt zijn' met Christus voegt hij er in Ă©Ă©n adem aan toe 'zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is zittende aan de rechterhand Gods; bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn'.

    Men wil in onze tijd de christenen 'vooruit' doen zien, 'omhoog' zien dat wordt hun bijkans verboden. Het is het befaamde christelijke 'horizontalisme'. Nu zullen wij niet àlle 'vooruit' zien mogen afschrijven, want daarmee zouden wij tekort doen aan de volheid van de christelijke hoop. Christus heeft door zijn opstanding ons ook hoop gegeven. Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht — dat heeft zelfs kosmische perspectieven. Zijn herscheppend werk komt in het hart van de gelovige niet tot stilstand, het gaat door. God heeft niet alleen de mens geschapen maar ook de aarde waarop hij leeft. De gereformeerde vaderen hebben zelfs altijd geleerd dat het einde het begin zal overtreffen. Maar al wat ons te wachten staat is gekwalificeerd door hetgeen nu reeds is gegeven. Het rijk Gods dat komt zal niet eenwereldlijkrijk zijn, maar het zal dragen de signatuur van wat Christus door de Geest nu reeds gedaan heeft; het zal aardse voorstellingen te boven gaan, het zal 'geestelijker' zijn dan menigeen in onze tijd, nu men haast niet meer geestelijk denken kan, zich voorstelt. Er is nu al voor de gelovigen niet alleen de band met Christus, maar ook het leven met Christus, de wandel in de hemelen, een wandel die niet onderbroken zal worden omdat het aan het einde toch alles weer veel aardser zal worden, maar die zich eeuwig continueren zal. Er gaat van Christus' opstanding een eeuwige kracht uit. Aan ons de opdracht zulke christenen te zijn, die het geloof hebben, die de Geest hebben, die de hoop hebben, die sterven, die opstaan, die leven!

  • Kracht

    Uit het drietal is het met name het tweede, dat hier door de Catechismus genoemd wordt, hetwelk in dit artikel onze aandacht zal krijgen. Het gaat dus over de kracht die er uitgaat van Christus' opstanding, zodat wij daardoor opgewekt worden tot een nieuw leven.

    Romeinen

    InRomeinen 6spreekt Paulus over 'het leven met Christus'. Hij grijpt hierbij terug op de christelijke doop. De voltrekking van die doop duidt aan een 'ondergaan' ofwel 'begraven worden' en een 'opstaan' ofwel 'opgewekt worden'. Voor de gelovige is zij dat ook; hij 'houdt het er voor' (vs. 11) dat hij dood is en levend is; hij is met Christus gestorven en opgestaan; hij is gestorven aan de zonde en wandelt nu in nieuwigheid des levens. Er is in het christenleven 'een gelijkmaking' zowel aan Christus' dood als aan zijn opstanding (vs. 5). Hoe nauw wordt hier voorgesteld de relatie tussen Christus en de gelovigen! Wat eenmaal geschied is in het verleden, voor ons een vĂšr verleden, dat voltrekt zich nog altijd heden aan degenen die in Christus geloven. Allerminst wordt hiermee dat verleden vervluchtigd alsof het niet werkelijk een heilshistorisch feit zou zijn; integendeel, de historische opstanding van Christus is basis. Zonder dat heilsfeit: Christus' opstanding, is er niet mogelijk een geestelijke opstanding van ons. Met andere woorden: het christelijk leven is niet los te maken van het feit van Christus' opstanding. Waar dat geprobeerd wordt — en het is al herhaaldelijk geprobeerd, en het wordt het nĂČg vaak — daar vervalt niet alleen debasisvan het christelijk geloof en leven, maar mĂšt die basis ook tegelijk dat geloof en leven zelf!

    Efeze

    BehalveRomeinen 6zijn er nog enkele andere plaatsen in de Schrift waar met zoveel woorden over deze zaak gesproken wordt. Zo lezen wij inEfeze 2:5dat God ons 'met Christus levend gemaakt heeft'. Hetzelfde maar met wat andere woorden vinden wij inColossenzen 3, waar staat dat wij 'met Christus opgewekt zijn' (vs. 1) en wat verderop, dat Christus 'ons leven' is (vs. 4). Deze en meer andere plaatsen uit de H. Schrift leren ons: Christus' opstanding werkt zich uit in de harten der gelovigen en vandaaruit ook in hun leven. Er gaat van die opstanding 'kracht' uit: Paulus sprak van 'de kracht van Christus' opstanding' (Filippenzen 3:9). Die kracht wordt ervaren waar geloof is (Rom. 6), anders gezegd: waar Woord en Geest geloof werken. Door deze kracht worden wij opgewekt, staan wij op. Dat blijft niet beperkt tot een moment, maar geldt gedurende heel het leven van de christen. Zoals de doding van Christus' kruis zijn werk in ons blijft doen gedurende heel het leven, zo ook de levendmaking van Christus' opstanding. Beide lopen parallel; zij zijn er allebei en tegelijk in het leven van de christen. Paulus stelt ze inRom. 6 steeds nĂĄĂĄst elkaar.

    De betekenis hiervan

    De betekenis van deze eenvoudige en toch zo diepgaande getuigenissen is dat heel het leven van de christen dient te worden gezien vanuit de dood en opstanding van Christus! Velen in onze tijd willen het leven van de christen enkel zien vanuit hetlevenvan Jezus. Zijn messiaans leven zou het model zijn waarnaar wij hebben te handelen in de wereld van vandaag. Een heel stuk — het belangrijkste — van de H. Schrift laat men daarmee vallen. Er behoeft dan niets meer met de mens te gebeuren, hij heeft enkel wat te doen. Hij kan zich handhaven in zijn natuurlijke kracht. Hij kan zich christelijk gedragen zonder christelijk te zijn.

    Dat alles lijkt nieuw, maar is in werkelijkheid al zo oud als de mensheid is. KaĂŻn offerde, deed daarmee hetzelfde als Abel, maar wĂ s toch niet een Abel. Ook in de middeleeuwse kerk had men een hele 'navolging' van Christus, een soort imitatie van het leven van Jezus, waarbij men ver ging in het 'doden van het vlees', maar men dacht daarbij alleen aan uiterlijke lusten. Dat is nog niet het sterven aan de zonde waar Paulus over spreekt. Het gaat om een 'gelijkvormig worden' aan Christus tot in de diepste lagen van ons menszijn, en van daaruit ook in het leven.

  • Kracht

    De Spreukendichter spreekt van een deugdelijke vrouw (Spr. 31: 10). Beter is het om te vertalen ‘een vrouw van kracht’. In zichzelf kwetsbaar, als ieder ander. Zij is echter sterk gemaakt in haar zwakheid, door de wijsheid, genade en het dienen van de Heere. Straks zal duidelijk worden dat dit in allerlei activiteiten tot uitdrukking komt. Luiheid kun je haar niet verwijten (Spr. 31: 27). Ze is Ă©Ă©n en al inzet voor de taken die de Heere haar geeft.

    Dat blijkt ook wel uit het vervolg. Ze blijkt een bedrijvige vrouw die van alles onderneemt. Ze werkt met wol en vlas (vs. 13), doet aan internationale handel (vs. 14), nog voor het licht wordt staat ze op om het ontbijt te verzorgen. Daarbij geeft ze leiding aan het huispersoneel. Ze geeft dus niet alles over, maar gaat zelf voorop (vs. 15). Als zij een akker ziet die haar aanspreekt, kan ze de waarde ervan bepalen en hem verwerven. Ze plant er een wijngaard op (vs. 16). Ze is energiek en actief, de hele dag door (vs. 17-18). Ze draait het spinnewiel, zodat er kleding zal zijn (vs. 19). De armen kloppen bij haar niet tevergeefs aan (vs. 20). Kou kan haar gezin niet deren, ze zijn op de sneeuw gekleed (vs. 21). Ze ziet er prachtig uit, het moet een welvarende vrouw zijn geweest. Met linnen en purper. Ze blijft zich dus mooi maken, ook al trekt het gezin aan haar en is ze bedrijvig (vs. 22).

    Poort

    Deze beschrijving vindt een focuspunt in Spr. 10: 23, waar haar man in de poort zit. Haar man kan dus in alles zo op haar vertrouwen, dat hij zelf zijn verantwoordelijke taak in de samenleving kan oppakken, als bestuurder. Het huishouden loopt, het bedrijf loopt. Zijn vrouw is bescheiden, voorzichtig en doortastend. Ze zal voorkomen dat hij benadeelt wordt. Zij verhoogd zijn reputatie in de poort. Hij looft haar. Ze zijn dienstbaar aan elkaar, het gezin en de samenleving.

    Bonhoeffer: ‘De gemeenschap op aarde is maar een begin van de eeuwige gemeenschap, het aardse huis is een afspiegeling van het hemelse huis. Het aardse gezin weerspiegelt Gods vaderschap over alle mensen die Zijn kinderen zijn.’

  • Vinden

    De ideale vrouw; wie zal haar vinden? In feite overkomt het je. Je keek om je heen, raakte geĂŻnteresseerd in iemand, werd verliefd. Van het Ă©Ă©n kwam het ander. Toen waagde je met elkaar de stap naar het huwelijk. Een sprong in het diepe, omdat niemand weet wat achter de horizon ligt. In het Spreukenboek sprak de Heere zich uit over de vraag hoe je aan je vrouw komt. ‘Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van de Heere.’ (Spr. 19: 14). Je wordt door de Heere aan elkaar gegeven. Het huwelijk wordt in de hemel gesloten.

    Kostbaar

    Dietrich Bonhoeffer schreef vanuit de gevangenis een huwelijkspreek, voor mensen die hij kende. Hij schreef daarin: ‘God daalt af op onbegrijpelijke wijze en spreekt zijn ja op jullie ja; maar terwijl Hij dat doet, schept Hij iets heel nieuws; Hij schept uit jullie liefde het heilig huwelijk.’

    Het huwelijk is kostbaar. Bonhoeffer: ‘Het huwelijk is meer dan jullie wederzijdse liefde. Het huwelijk heeft meer gewicht, meer waarde, want het is Gods heilige instelling, waardoor Hij de wereld tot het einde van de dagen wil behouden. In je liefde zie je op de wereld alleen elkaar, in het huwelijk ben je een schakel van de geslachten, die God tot Zijn eer laat komen en gaan en roept tot Zijn rijk. In de liefde zie je alleen de hemel van je eigen gelijk, door je huwelijk aanvaard je verantwoordelijkheid tegenover de wereld en de mensen.’ Met klem merkt hij op: ‘Jullie liefde draagt niet het huwelijk, van nu af draagt het huwelijk jullie liefde.’

    Verzoeking

    Een vrouw kan haar man niet alleen dichterbij God brengen, maar ook meevoeren op een spoor bij God vandaan. Koning Achab was zelf geen brave koning, maar zijn vrouw blijkt de grootste negatieve invloed van zijn leven. Zij zette haar man aan tot zonde (1 Kon. 11: 1-5). Rachel moet een mooi meisje zijn geweest. Jakob viel als een blok voor haar. Lea had tedere ogen, maar Rachels’ verschijning was voor Jakob alles. Jarenlang werkte hij voor haar, om haar tot zich te nemen. Ze was de liefde van zijn leven en hield ook van Jakob. Zij was echter tevens de vrouw die de afgoden meesmokkelde in het gezin van Jakob (Gen. 27). Ze kon geen afstand doen van de Terafim van haar jeugd. Ze kon en wilde de Heere niet alleen dienen. Onder geen enkele voorwaarde wilde ze die terafim afgeven. Zelfs niet toen haar vader dreigde met van alles en nog wat. Ze loog om een leugengod te kunnen koesteren. Een donkere ruimte in het huwelijk van Jakob en Rachel. Hoewel Laban de terafim van Rachel niet kon vinden, de kinderen wel degelijk. Voor kinderen die rondsnuffelen in huis, en in de tent, zijn er nauwelijks geheimen. Wat verhuld ligt voor de buitenwacht, ligt onthuld voor het gezin.

    Onverdeeld

    Een onverdeeld moederhart dat de Heere toegewijd is, raakt dus het hele gezin. Zo’n vrouw vreest de Heere (Spr. 10: 30). Het is haar hartsverlangen om de Heere toe te behoren.

  • Verlaten

    David, de begenadigde van zijn jeugd af aan, heeft tijden gekend van geestelijke verlating als hij door boze vijanden omringd werd. Maar David was niet van God verlaten. Een afgewend aangezicht Gods is nog niet een heengegane God. Daar was toch nog de verborgen ondersteuning. Daar was inPsalm 22toch nog: “Op U stond vast der vaderen betrouwen en Gij zaagt hen aan.” Maar dat was ook voor David maar een voorafschaduwende profetie. Bij Christus was dit alles echt en ten volle. Niet dat de Godheid in Christus opgehouden had, zodat alleen Zijn menselijke natuur leed. Hij leed als God en mens, zodat Zijn Godheid de aangenomen mensheid ondersteunde.

    Maar God de Vader had Hem verlaten, overgegeven aan Zijn toorn over de zonden, overgegeven aan het verderf. De Godheid van de Vader was alomtegenwoordig, ook op Golgotha. Maar die Godheid kan zijn een gunstrijke of ook een tegenwoordigheid in gerechtigheid.

    Dieptepunt

    Zo was het hier. De gerechtigheid, de heiligheid Gods, die straf bracht over de zonde, was geheel op Christus en de gunst, de barmhartigheid werd derhalve geheel ingehouden. Als de Heere Jezus dan ook in Zijn diepste lijden steun zoekt in Zijn God en Vader, dan is die steun er niet. God heeft Hem verlaten. Daar is voor Christus geen enkel houvast meer, geen enkel steunpunt, daar is alleen een wegzinken in het eeuwig verderf. Al de vloek Gods daalt op Hem, in al zijn zwaar wegende ernst. En die last van zonde en plagen, niet te dragen, drukt Zijn schouders naar beneĂȘn. Drie uren duurt dit lijden, maar in deze drie uren ligt dan ook de eeuwigheid. Wat al de Zijnen in de eeuwigheid zonder God zouden moeten lijden, dat lijdt Hij nu samengeperst, met volle nadruk. En als al dat lijden drie uren lang is doorstaan, zwijgend doorstaan, dan komt in de negende ure, omtrent, Zijn klacht. Dat zwijgen van drie uren is nog welsprekender dan alle kruiswoorden. Hij torst onder die last, Hij bukt onder de last en zwijgt. En dan in de ongepolijste taal, de taal van het volk, breekt door Zijn bange klacht: “Eli, Eli, lama sabachtani", opdat David en al Zijn volk dit hoopvol en verhoord zouden mogen zingen:

    Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij;

    En redt mij niet, terwijl ik zwoeg en strij,

    En brullend klaag in d' angsten, die ik lij.

    Dus fel geslagen, 't Zij ik mijn God,

    bij dag moog' bitter klagen,

    Gij antwoordt niet, 't zij ik des nachts moog' kermen,

    Ik heb geen rust, ook vind ik geen ontfermen

    In mijn verdriet.

    Zij komen aan, door Godd'lijk licht geleid,

    Om 't nakroost, dat de Heer' wordt toebereid,

    Te melden 't heil van Zijn gerechtigheid,

    En grote daden.

  • Donker

    Daar is inderdaad een getuigenis van Dionysius, een man uit Egypte, die meldt van deze duisternis ook in dat land. Drie uren lang hield de zon haar licht in. Van een zoneclips kan er door de stand van de zon, de maan en de aarde geen sprake zijn in de Paastijd, omdat dat de tijd van de nieuwe maan is. Daarenboven duurt een zoneclips nooit zo lange tijd. Dit is een bijzondere daad Gods, Die machtig was om eens de zon achterwaarts te doen gaan, Die eens sprak en het licht was er, en Die ook machtig is om te spreken en het licht houdt op, zolang het Hem behaagt, Die andermaal spreekt en het licht keert weder. Als eens de Hogepriester op de grote Verzoendag inging in het heilige der heiligen, dan trad hij in het volkomen donker. Nu de grote Hogepriester Zijn lijdensgang maakt, treedt Hij in Gethsémané in het voorhof, op Gabbatha in het heilige, op het kruis in het heilige der heiligen. Wat eenmaal voorafgebeeld werd in tabernakel en tempel, dat wordt nu diepe werkelijkheid. De Zoon Gods komt in het volkomen duister, niet opdat God de hete zonnestralen op Zijn gefolterde lichaam weren zou, ter leniging van Zijn smart. Want veel meer dan hete zonnestralen zullen op Hem branden, ook niet slechts de koortshitte, maar niets minder dan de hitte van de toorn Gods over de zonde. Dit donker heeft iets meer te zeggen.

    Godverlatenheid

    Het is de duisternis der hel, de duisternis van de Godverlatenheid, die de Zoon Gods doorstaat. Geen woord komt in die drie uren over Zijn lippen en daarna, omtrent de negende ure, spreekt Hij Zijn diepste kruiswoord, de enige klacht, die ons de diepte van datlijden, wat Hij die drie uren doorstaan heeft, te aanschouwen geeft. Hier is voor Hem de nederdaling ter helle. In deze ure heeft Hij doorworsteld de strijd, waarvan de worsteling in GethsĂ©manĂ© nog maar het voorspel was. Hier wordt al de toorn Gods in Christus en op Christus uitgegoten. God is een licht en in Hem is gans geen duisternis. De hemel is de plaats waar het nimmer nacht zal zijn, waar men het licht van de zon en de maan niet meer hebben zal, kortom de plaats van het ongemeten licht. Trekt God het licht van Zijn genade — ook het licht van Zijn algemene genade — in, dan is er de buitenste duisternis. Wat Egypte, let daar wel op, in de voorlaatste, de negende plaag, te doorstaan kreeg, dat is er een voorproef van. Deze duisternis valt nu op Christus. De anderen hebben wel die duisternis meegemaakt, maar zij zijn het zich niet bewust geweest en zij hebben daar de bittere smaak niet van gehad, zodat zij direct na de negende ure weer durven spotten: , , Hij roept Elia, laat ons zien, of Elia komt." Maar Christus heeft het ten volle niet alleen doorgemaakt, maar ook in al zijn bitterheid gesmaakt, de Godverlatenheid.

    Verlaten

    Deze drie uren in de helse pijn is dan al het nodige gebeurd. Het dichte gordijn van de donkerheid en van het zwijgen van Christus is ervoor geschoven. Alleen dit kruiswoord licht een tip van die sluier op. Het beginwoord vanPsalm 22hier aangehaald, doet ons hĂ©Ă©lPsalm 22opslaan. Daar worden vele trekken van hetlijdengevonden, die niet op David maar op Christus sloegen. Verdeelde klederen, verlote klederen, doorboorde handen, enz. Daar wordt ook gesproken van een stierenheir uit Basan, sterk van krachten, van een muitgespan en honden met opgesperde bek. Zie dat alles daar in die drieurige duisternis vervuld. Al de machten der hel komen op Hem aan. Hier wordt wel des satans kop vermorzeld, maar ook worden verzenen vermorzeld. Fel verwoed komt de moordenaar van den beginne. Eens in de woestijn week hij voor een tijd. Nu komt hij om aan Hem al de lust te koelen, die hij anders gekoeld zou hebben aan de uitverkorenen. In de Godslasterlijke taal rond het kruis spraken zijn trawanten, maar nu spreekt hij zelf. Al de verleidingen waarover hij beschikt: Zegen God en sterf. Of ook al de zonde van Zijn volk Hem voorgehouden. Wij kunnen daar nooit in komen wat dat geweest is in die drie-urige duisternis. De kerk belijdt: Nedergedaald ter helle. En de Heere Zelf zegt aan het eind daarvan met grote stem: “Eli, Eli, lama sabachtani."